zaterdag 12 november 2022

Boekbespreking: “Die Neuen Pflichten für Freimaurer*innen” – Sylvio J. Godon

Prolegomena


Ik kijk regelmatig internetgewijs of er nieuwe boeken over Vrijmetselarij in de handel verschijnen en daarbij viel mijn oog een tijdje geleden op een klein boekje, geschreven in de Duitse taal. De titel, Die Neuen Pflichten für Freimaurer*innen, vond ik al meteen veelbelovend, en al helemaal nadat ik mijn vorige boekbespreking over de Stichtingsakte van de Vrijmetselarij, met name De Oude Plichten op mijn blogje had geplaatst.

 

Dat De Oude Plichten een noodzakelijke herwaardering en een herformulering verdienden en ook kregen kon men al lezen in mijn vorige bijdrage, Boekbespreking: “De Stichtingsakte van de Vrijmetselarij” – Joseph Asselbergh & Steven Warmoes[1].

 

De Oude Plichten worden door de auteur nog steeds belangrijk bevonden, maar ze passen niet meer helemaal in het huidige tijdvak. In zeven korte hoofdstukken wordt de lezer geleid naar Nieuwe Plichten. Het achtste en laatste hoofdstuk bevat drie bronteksten die samen een belangrijke eenheid kunnen vormen om tot de Nieuwe Plichten te komen.

Tussen de hoofdstukken staan citaten van o.a. filosofen, bekende en minder bekende schrijvers, dichters en ook enkele citaten uit geschriften, o.a. de Bijbel.

 

Het boekje (ISBN 978-3-96285-044-9) telt 125 bladzijden en is als hardcover uitgegeven in 2021 bij uitgeverij Salier Verlag, een Duitse uitgeverij met een groot aanbod aan boeken over Vrijmetselarij.

Dit boekje kost € 19,50 (€7,50 verzendkosten + 6% BTW inbegrepen).

Het kan ook als eBook (epub) besteld worden aan de prijs van €8,49 via deze webpagina:

https://salierverlag.buchhandlung.de/shop/magazine/147598/freimaurerei.html


De auteur



Sylvio J. Godon is Germanist en Slavist en maakt al 37 jaar deel uit van de Duitse Vrijmetselarij. Hij werd als student ingewijd bij de Loge Johannes zum wiedererbauten Tempel in Ludwigsburg.

Hij was Meister vom Stuhl (AM) van de Loge Insel zu den drei Ufern in Lindau.

Professioneel is (of was) hij Hoofdredacteur bij de Schwäbische Zeitung in Wangen.

 




Boekbespreking


Zowat elke auteur van Maçonnieke boeken en geschriften heeft wel zijn of haar eigen definitie van “de Vrijmetselarij”. Ook deze auteur doet zijn best om in de galerij van de steekhoudende definities te worden opgenomen met de volgende trefflichen Ausdruck: was Freimaurerei ist: die Liebe zum Menschenin ihrer reinen Form.

 

De auteur heeft dit boek geschreven om een impuls te geven. Hij handelt niet in opdracht, hij spreekt enkel voor zichzelf als zijnde Vrijmetselaar. Het is tijd dat mensen (in het boek wordt MENSCHEN met hoofdletters geschreven), Zusters en Broeders hun blik op de kern van de Koninklijke Kunst richten. Wat die kern is wordt in de volgende hoofdstukken duidelijk.

 

Ik vermoed dat Sylvio J. Godon de kern of de essentie al in de eerste alinea van de Proloog duidelijk maakt: Freimaurerei ist für die MENSCHEN da. Nicht für MÄNNER oder FRAUEN allein. In allen Ländern der Welt und ohne Vorrechte für ein bestimmtes Land. Sie stellt sich ihrer Aufgabe, eine

LEBENSSCHULE der MENSCHHEIT

(hoofdletters zijn van de auteur)

Op de tegenoverliggende pagina staat een mooi citaat van Lisa Myers, pseudoniem van een verpleegster uit Dallas: Wir bluten alle die gleiche Farbe.

Welke Zuster of Broeder kan het hier niet mee eens zijn?

 

Zoals ik al in de inleiding schreef, worden de Oude Plichten door de auteur nog steeds belangrijk bevonden, maar ze voldoen niet meer en kunnen geen antwoorden meer bieden op de actuele probleemstellingen van de aarde en de mensen.

Godon stelt dat de leidraad en de leidende principes die voortvloeien uit de Rechten van de Aarde, de Rechten van de Mens en de Plichten van de Mens als basis en als Nieuwe Plichten in de Constituties van de Vrijmetselarij moeten vastgelegd worden.

De aarde en de mensen; ogenblikkelijk zag ik in de auteur een groene jongen.

Verder zal blijken dat het milieu de rode draad is in het boek (of eerder de groene draad)

 

Volgens Godon kan de Vrijmetselarij een sleutelrol spelen in de bescherming en het behoud van de aarde.

We eisen te veel van onze aarde en wij worden door haar gewaarschuwd door middel van klimaatveranderingen en plagen.

De drie eerdergenoemde Verklaringen, Voorstel voor een Universele Verklaring voor de Rechten van Moeder Aarde (2010), de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) en de Universele Verklaring van de Plichten van de Mens (1997) moeten samengedacht worden. (Sic. Zusammenzudenken) en de Lebensschule der Menschheit is geschikt om deze drie verklaringen als de Nieuwe Plichten te erkennen, ze vast te leggen en ernaar te handelen. De drie Verklaringen zouden de basis moeten vormen voor de Maçonnieke Arbeid.

 

In hoofdstuk V worden de Nieuwe plichten voorgeschreven aan tien verschillende categorieën: de Aarde, de Vrijmetselarij, de mensen en Vrijmetselarij, de Verlichting, de Staat, de Religie, de Wereldconferentie, de Grootloges, de Loges en als laatste de Zusters en Broeders. Elke categorie krijgt zijn of haar eigen invulling van de Nieuwe Plichten, de ene al uitgebreider dan de andere.

 

In de Eerste Oude Plicht, Over God en Godsdienst bemerkt de auteur alvast een tegenstrijdigheid. Zo staat er in de oorspronkelijke tekst, de laatste deelzin van de Eerste Plicht: …whereby Masonry becomes the Center of Union, and the Means of conciliating true Friendship among Persons that must have remain’d at a perpetual Distance[2]. Het door mij onderstreepte woord Persons strookt volgens Godon niet met de ware toedracht dat de Constitutie enkel geschreven zijn voor Broeders en niet voor Personen. Alsof Zusters geen personen zijn. Godon schrijft in zijn Duitse vertaling van dit deel van de Eerste Plicht Menschen in plaats van Personen, maar het idee van tegenstrijdigheid blijf hetzelfde

 

Over de erkenning van Loges wereldwijd als Reguliere Loge door de United Grand Lodge of England (UGLE) vraagt Godon zich af met welk recht de UGLE een onderscheid maakt tussen Regulier en Niet Regulier. Ook dit is in tegenspraak met de geest van de Oude Plichten.

 

De Oude Plichten verdienen nog steeds alle respect, als tijdsdocument uit het begin van de 18de eeuw en zullen als oprichtingsdocument van de Vrijmetselarij altijd blijven bestaan. In deze 21ste eeuw echter moeten er naast de Oude Plichten ook de Nieuwe Plichten staan. Op lange termijn is er geen alternatief, aldus Godon.

 

Het zevende hoofdstuk bevat een Bouwstuk dat Sylvio J. Godon heeft opgeleverd op maandag 10 september 2018 in de Loge Insel zu den drei Ufern, Oosten Lindau. Dit Bouwstuk vormde de basis voor het boek.

 

Bijlagen

 

Het achtste en laatste hoofdstuk bevat de teksten van de drie eerdergenoemde Verklaringen.

De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is algemeen gekend, zowel onder Vrijmetselaars als profanen. Der twee andere verklaringen, het Voorstel voor een Universele Verklaring voor de Rechten van Moeder Aarde en de Universele Verklaring van de Plichten van de Mens zullen wellicht minder of helemaal niet bekend zijn.

 

Conclusies

 

Die Neuen Pflichten für Freimaurer*innen is een interessante denkoefening die navolging verdiend. De Vrijmetselarij mag gerust evolueren naar een moderne vorm waarin grote uitdagingen eigen aan de 21ste eeuw aandacht krijgen.

Niet dat deze aandacht er nog niet is, de vele Bouwstukken die worden opgeleverd over klimaat, natuur, vluchtelingen, nieuwe armoede enzovoort bewijzen dat vele Vrijmetselaars met deze vraagstukken bezig zijn.

Het idee dat de Wereldconferentie de Nieuwe Plichten, gebaseerd op de drie Verklaringen, moet aannemen als zijnde vernieuwd Constituties zie nog niet snel gebeuren, daarvoor is het Maçonnieke landschap te divers en te verdeeld.

maandag 11 april 2022

Boekbespreking: “De Stichtingsakte van de Vrijmetselarij” – Joseph Asselbergh & Steven Warmoes

Methodiek

De inleiding behelst het boek an sich, de auteurs en het opzet van de auteurs. Eerst schrijf ik kort iets over de auteurs, dit wil zeggen zowel de oorspronkelijke auteur, James Anderson als de auteurs van de studie, Joseph Asselbergh en Steven Warmoes.

Verder bespreek ik per hoofdstuk de bevindingen van Asselbergh en Warmoes, hun commentaren en hun herformuleringen van de oorspronkelijke Charges. Dit uiteraard summier, want het is natuurlijk niet de bedoeling om het boek helemaal over te schrijven.

 

Namen die voor het eerst verschijnen schrijf ik cursief, evenals citaten uit het boek.

 

Hier en daar geef ik ook wel eens mijn eigen commentaar, voor zover ik commentaar kan geven.

De illustraties heb ik gewoon van het internet geplukt aangezien er geen copyright meer op rust. Enkel op de illustratie van het boek zelf is het copyright nog van toepassing, maar ik vermoed dat noch de auteurs, noch de uitgever bezwaar zouden hebben, gezien de bescheiden publiciteit die deze bespreking met zich meebrengt. Moest ik het bij het verkeerde eind hebben dan is een mail voldoende om de illustratie te verwijderen.

 

Indien er fouten ontdekt worden, zij het inhoudelijk, grammaticaal of spellingsfouten, dan verneem ik dat graag en volgt er een rechtzetting.

  

Prolegomena


De ondertitel zegt het al, De actualiteit van haar Constituties van 1723, in dit boek gaan de auteurs na of The Constitutions of the Free-Masons van 1723, grotendeels geschreven door de Schotse predikant James Anderson nog steeds actueel zijn.

 

In 2023 zijn de Constitutions 300 jaar oud en er mocht volgens Asselbergh en Warmoes wel eens onderzoek gedaan worden naar de huidige relevantie van de Old Charges en Regulations.

 

Het boek (ISBN 978 94 6117 036 1) telt 137 bladzijden en is als paperback uitgegeven in 2020 bij uitgeverij ASP Editions. (ASP staat voor Academic and Scientific Publishers), een uitgeverij die al meerdere uitstekende boeken over Vrijmetselarij heeft uitgegeven.

Deze studie kost €25 en kan besteld worden via deze webpagina: https://www.aspeditions.be/nl-be/book/de-stichtingsakte-van-de-vrijmetselarij/18128.htm



De auteurs


James Anderson was een Schots predikant, geboren in Aberdeen omstreeks 1679, de precieze geboortedatum is niet bekend, en is op 60-jarige leeftijd overleden in Londen op 2 mei 1739.

Zijn vader was voorzittend meester van een van de oudste loges in Schotland, de loge Aberdeen, en dit van 1688 tot 1689. Deze werkplaats bestaat nog steeds. Er is niet met zekerheid geweten of zoon James eveneens lid was van deze loge. In Londen is hij wel zeker lid geweest van de loge Horne Tavern in Westminster en de Lodge of Salomon's Temple in de Hemmings Row.

Anderson was er niet bij toen in 1717 de Grand Lodge of England werd opgericht.

De Grand Lodge gaf hem in 1721 de opdracht om de Constitutions te schrijven.

 

Joseph Asselbergh werd in 1940 in Antwerpen geboren en bouwde een carrière op in het bankwezen.

In 1984 werd hij ingewijd in de Antwerpse loge Les Elèves de Thémis, de oudste, sinds 1876, in het Nederlands werkende loge. In 2011 werd hij grootmeester van het Grootoosten van België. Hij is ook lid van de loge Michel de Montaigne, een werkplaats van het Grootoosten van België in Gent.

Verder is Asselbergh bestuurder bij de Unie van Vrijzinnige Verenigingen en afgevaardigd in de Centrale Vrijzinnige Raad.

 

Steven Warmoes is burgerlijk ingenieur informatica en licentiaat management en is zelfstandig consultant in kennismanagement. Over management schreef hij samen met Patrick E. Merlevede het boek Kennismanagement: de vierde golf.

Warmoes werd in 1989 ingewijd in de Gentse loge Labyrint. Van 2013 tot 2015 was hij Grootmeester van de Grootloge van België. In die hoedanigheid bleef hij ijveren voor een nauwe samenwerking tussen de verschillende obediënties en federaties.


Boekbespreking


In het Woord vooraf wordt om te beginnen gesteld wat het doel is van dit boek. Deze doelstelling uit zich in twee vragen, de eerste werd al duidelijk gemaakt in de ondertitel. De tweede vraag is of de Constituties nog een zichtbare plaats verdienen binnen de Vrijmetselarij, of dat ze enkel nog een historische betekenis hebben.

 

Na het Woord vooraf volgt een Voorafgaand lexicon. Dit lexicon is mij toch wat al te summier en bevat slechts vier lemmata. Het is uiteraard niet de opzet van de auteurs geweest om een Maçonniek woordenboek te schrijven, maar er hadden toch wat meer verduidelijkingen van Maçonnieke begrippen in gemogen.

Wat de auteurs niet in het Woord vooraf of het Voorafgaand lexicon kwijt konden hebben ze dan maar in een Inleiding gegoten.

In de inleiding wordt de doelstelling uit het Woord vooraf van dit boek over een boek verder beschreven in vier hoofddoelen:

-        Vrijmetselaars aanzetten tot volledige kennismaking met de grondtekst

-        Een verklarend historisch kader bieden

-        Aantonen dat veel van de inhoud nog steeds actueel is

-        Niet-vrijmetselaars laten kennismaken met een basisdocument en hen alzo een historisch inzicht van de Vrijmetselarij bieden

Verder volgt een korte geschiedschrijving over de oorsprongsmythe van de Vrijmetselarij. De oprichtingsdatum van de eerste Grootloge van Londen wordt op plausibele wijze in twijfel getrokken. De protagonisten van de oorspronkelijk constituties Anderson en Dasaguliers komen met een korte biografie aan bod.

Vooraleer aan het eigenlijke werk te beginnen worden de vier erg verschillende delen van de constituties kort omschreven. De Inleiding wordt beëindigd, wegens ontstentenis van een definitie in de constituties, met een eigen definitie van Vrijmetselarij en deze welke Rik Pinxten heeft gegeven.

Hoofdstuk 1 – De Geschiedenis

De geschiedenis van de Vrijmetselarij zoals Anderson ze in zijn stichtingsakte opschreef wordt verder uitgewerkt met o.a. een verwijzing naar het Cooke Manuscript dat omstreeks 1450 geschreven is en een basis was voor de mythevorming van de vroegere Vrijmetselarij. De auteurs hebben deze geschiedenis wel ingekort omdat de versie van Anderson nogal langdradig is. In ieder geval leren we uit deze geschiedenis dat de Vrijmetselarij bol staat van metaforen.

Hoofdstuk 2 – De Plichten – The Charges

In dit hoofdstuk komen de Oude Plichten aan bod, maar eerst een stukje algemene geschiedenis en het inluiden van de moderne tijd en de gevolgen daarvan zoals de godsdienstoorlogen, de politieke en maatschappelijke verhoudingen, de scheiding tussen theologie en wetenschap en tussen religie en maatschappij oftewel tussen kerk en staat.

En zo komen wij bij de eerste twee plichten die de relatie van de Vrijmetselaars met godsdienst en wereldlijk gezag behandelen en die, wellicht ook vandaag nog, tot discussies en conflicten leiden.

De auteurs onderwerpen de plichten aan close reading en komen daarbij tot zeer plausibele conclusies. Welke dat moet de lezer maar zelf ontdekken.

Na de bespreking van elke plicht geven de auteurs er een herformulering van, aangepast aan het heden. Deze herformuleringen vormen samen nieuwe oude plichten waarin ik mij wel kan vinden. Ze zijn heel duidelijk, vlot en helder geformuleerd.

Hoofdstuk 3 – De Algemene Reglementen

De algemene reglementen zoals opgenomen in de Constituties worden onder de loep genomen en de hertaling wordt becommentarieerd vanuit de hedendaagse realiteit.

In feite is er weinig veranderd aan de reglementen sinds de publicatie van de Constituties en ze hebben de tand des tijds goed doorstaan.  Wat onder anderen wel veranderd is, is dat in de hedendaagse reglementen het verloop van de vergaderingen niet meer beschreven wordt zoals dat in de beginjaren van de Vrijmetselarij wel het geval was.

Ook bij de verkiezing van de Grootmeester ging het er in het verleden anders aan toe dan nu. Loting bepaalde wie GW werd als er geen unanimiteit was over een kandidaat en dat maakte dat één Broeder de procedure kon verzwaren.

Ook onder elk (deel)artikel is bij de hertaling van deze reglementen door de auteurs een commentaar toegevoegd vanuit de hedendaagse realiteit. 

Hoofdstuk 4 – De Liederen

 

Er wordt weinig gezongen in Belgische loges, maar bij Britse loges zijn liederen volgens de auteurs een cultuurproduct die passen in de Britse traditie. Liederen kunnen ook een mnemotechnisch middel zijn om zaken beter te onthouden dan droge tekst.

Er worden wel nog heildronken gehouden waarbij soms een lied aan te pas komt.

In het boek staan een aantal vertalingen van Britse liederen.

In de noten onderaan de bladzijden geven de auteurs meer uitleg over de inhoud van de liederen en hun betekenis.

 

Epiloog

In dit naschrift gaan de auteurs na hoe het verder ging met de constituties, meer bepaald hervormingen zoals de eerste in 1738 en de invloed van de twee visies van wat genoemd wordt The Antients en The Moderns.

De visie van de Antients wordt meer gevolgd in de VS, deze van de Moderns meer in de Europese loges.

In het subhoofdstuk Het grote schisma gaan de auteurs dieper in op hetgeen het al dan niet vasthouden aan het geloof in een almachtige God voor de Vrijmetselarij betekende.

Er wordt nog kort ingegaan op de Constituties als bron van de antimaçonnerie.

 

Tot slot geven de auteurs op het einde van de epiloog hun conclusies.

Ik ga hier niet verder op in, maar ik kan stellen dat zij positief zijn.

 

Bijlagen

 

In een eerste bijlage worden de herformuleringen van de Plichten nog eens samengevoegd om ze zo gezamenlijk in een nieuw jasje te steken, aangepast aan deze tijd.

 

Een tweede bijlage na de bibliografie bevat een historische en een Maçonnieke tijdlijn.

 

Conclusies

 

De oefening van Asselbergh en Warmoes om een geschrift uit 1723 met een hedendaags oog te bekijken blijkt toch wel een noodzakelijk en degelijk werk.

Een tekst van 300 jaar oud wordt niet altijd au sérieux genomen. Door er een hedendaagse invulling aan te geven zonder de basis te wijzigen wordt zo een oude tekst terug jong en beter behapbaar voor de nieuwe en jonge Vrijmetselaars.

 

Voor oudere en rijpere Vrijmetselaars is dit boek een welkome herontdekking van De Oude Plichten.

 

Profanen, geïnteresseerd in de Vrijmetselarij, krijgen met dit boek een aangename en duidelijke kennismaking waardoor ze misschien verder op zoek gaan en uiteindelijk de stap willen zetten om zich een schootsvel aan te meten.

 

De Stichtingsakte van de Vrijmetselarij is een uitstekend boek dat in de bibliotheken van alle loges en in de privébibliotheken van alle Vrijmetselaars thuishoort.

 

Br Walther B.

donderdag 14 januari 2021

Boekbespreking: “De Orde” – John Dickie

Boekbespreking: “De Orde” – John Dickie

Prolegomena

 

In de jongste uitgave van het maçonnieke tijdschrift Thoth (nr. 6-2020, blz. 79) staat een kort artikel van Willem Verstraaten over het boek van John Dickie, “De Orde”, met als ondertitel “Hoe de vrijmetselaars bouwden aan de moderne wereld”. (Oorspronkelijke Engelstalige titel: “The Craft: How the Freemasons made the Modern World”)

 

In het volgend nummer van Thoth zal een hoofdstuk uit het boek worden gepubliceerd.

Ik had het al in mijn bezit toen ik het artikel in Thoth las. Dat zette mij aan om niet te wachten en er snel aan te beginnen lezen en ik vatte ook onmiddellijk het idee op om een bespreking te schrijven voor onze eigen Maçonnieke digitale krant Bokkespoor.

 

Het boek is een Maçonnieke geschiedenisreis rond de halve wereld gedurende de jongste 300 jaar in 17 hoofdstukken verdeeld over 405 bladzijden, kost € 39,99 en is verkrijgbaar in zowat elke boekhandel. Er is ook een e-boek-versie aan € 12,99.

 

Aan het schrijven van “De Orde” is vijf jaar onderzoek voorafgegaan en de auteur heeft vele plaatsen die in het boek voorkomen bezocht en gesprekken gevoerd met tal van vrijmetselaars.

De auteur heeft er bewust voor gekozen om geen voet- en eindnoten te gebruiken en dit om het boek zo toegankelijk mogelijk te maken. Er is wel een indrukwekkende bibliografie, met korte noten en citaten opgenomen aan het einde.

 

The London Times omschrijft dit boek als volgt:

‘A superb book that reads like an adventure novel. It’s informative, fascinating and often very funny. … The depth of research is awe-inspiring, but what really makes this book is the author’s visceral understanding of what constitutes a good story’


Methodiek

 

Ik begin met een summiere biografie van de auteur en een lijstje van zijn bekendste werken.

Verder zal ik een indruk geven van de inhoud van De Orde per hoofdstuk, echter zonder benoeming van elk hoofdstuk apart. Ik probeer de - in mijn ogen - voornaamste thema’s samen te vatten en af en toe voeg ik er een kleine persoonlijke aanvulling of opmerking aan toe.

In het boek staan ook afbeeldingen waarvan ik er enkele in deze bespreking opneem.

Ik voeg er ook enkele afbeeldingen aan toe welke niet in het boek staan, maar die soms meer verduidelijken dan de tekst an sich.

Indien ik al eens een (deel)zin letterlijk citeer, dan typ ik die cursief. Dat is ook het geval bij namen die voor het eerst in deze tekst worden genoemd.

De lezer zal ook zien dat ik de woorden Maçonniek en Vrijmetselarij telkens met hoofdletter typ als ware het Goddelijke woorden. Ik doe dit zo goed als altijd en dit enkel uit eerbied. In geval van een letterlijk citaat uit het boek laat ik de hoofdletter weg omdat John Dickie die niet gebruikt.

 

De auteur

 


John Dickie (°Dundee 1963) is een Britse (met Schotse roots) historicus en filosoof, gespecialiseerd in Italiaanse geschiedenis en auteur van boeken over diverse Italiaanse onderwerpen, zoals:

-        Darkest Italy. The Nation and Stereotypes of the Mezzogiorno, 1860-1900 (1999),

-        Cosa Nostra: A History Of The Sicilian Mafia (2004),

-        Delizia! The Epic History of Italians and their Food (2007),

-        A Patriotic Catastrophe. 1908: The Earthquake of Messina (2008),

-        Blood Brotherhoods: the Rise of the Italian Mafias (2011),

-        Mafia Republic: Italy's Criminal Curse. Cosa Nostra, 'Ndrangheta and Camorra from 1946 to the Present (2014).

Dickie is hoogleraar Italiaanse studies aan het University College London, waar hij sinds 1993 doceert.

Televisiereportages maken is een andere bezigheid van John Dickie. Hij maakte reportages over o.a. de maffia, de corrupte financiële malversaties van het Vaticaan en de geschiedenis van de Italiaanse eetcultuur.

 

Wie meer wil weten over het werk van John Dickie kan best zijn zeer interessante Engelstalige website bezoeken; https://johndickie.net/ en zijn profielpagina op de website van University College London https://iris.ucl.ac.uk/iris/browse/profile?upi=JDICK48.

 

Boekbespreking

 

De Maçonnieke tijdreis begint op 14 maart 1743 toen John Coustos (Bern 1703 – 1746) werd opgepakt door “agenten” van het Heilige Officie der Inquisitie in Lissabon, Portugal.

Hij werd ondervraagd over zijn lidmaatschap van de Vrijmetselarij. Toen hij in 1744 na een korte gevangenschap terugkeerde naar Londen schreef hij zijn belevenissen in Lissabon neer in het boek The Sufferings of John Coustos for Freemasonry. Later bleek dat de martelingen die hij zou ondergaan hebben en zijn volgehouden zwijgzaamheid over de Vrijmetselarij grotendeels fictie te zijn. Coustos had wel degelijk een boekje opengedaan, maar dat was wellicht uit lijfsbehoud.

 

In dit eerste hoofdstuk is de toon dat dit boek het lezen meer dan waard is al duidelijk gezet.

 

John Dickie vervolgt zijn werk met een summiere omschrijving van ritualen, tekens, handdrukken en symbolen. Hij vertelt niets dat niet op het internet kan gevonden worden.

Wie echt gericht wil zoeken vindt werkelijk alles, zelfs de woorden M** B****.

 

Het verhaal dat de Vrijmetselarij stamt uit de middeleeuwse steenhouwers wordt door Dickie vakkundig naar de prullenmand verwezen, onder meer omdat het weinig waarschijnlijk is dat steenhouwers sowieso een gilde vormden. Men moet in dezen kijken naar de cultuur in plaats van naar de werkelijkheid van de steenhouwers. Gildes in de middeleeuwen waren plaatsgebonden terwijl steenhouwers eerder nomadisch leefden van bouwplaats naar bouwplaats.

De uitvoerige uitleg van de auteur kan dan wel aannemelijk klinken, maar ik ben het er niet mee eens. Waarom zouden metselaars en steenkappers geen gilde hebben gevormd ondanks hun verplaatsingen. Dat lijkt mij geen beletsel te zijn geweest. De ware historie van de oorsprong van de Vrijmetselarij zal mogelijk nooit met afdoende bewijs kunnen gestaafd worden. Het is misschien net dat mythische karakter ervan dat de Vrijmetselarij aantrekkelijk maakt voor vele Zusters en Broeders.

 

Dickie geeft ook omstandig weer waar volgens hem de Vrijmetselarij dan wel uit voort zou kunnen komen en verwijst daarbij naar de eerste vergadering van William Schaw met vertegenwoordigers van steenhouwers die plaats vond op 27 december 1598, onder vrijmetselaars bekend als Winter Sint-Jan.

De loges die daarna werden opgericht worden dan ook de Schaw-loges genoemd.

 

Wat het jaar 1717 voor de vrijmetselarij betekent hoeft geen verder betoog. Te London verenigen zich vier vrijmetselaarsloges en richtten de eerste grootloge, de latere United Grand Lodge of England. De bijeenkomst in The Goos & Gridiron vond plaats vond op Zomer Sint-Jan, 24 juni.

 

De eerste “carrièremaçon” moet John Theophilus Desaguliers (La Rochelle 13/3/1683 – Londen 29/2/1744) zijn geweest. Maar ondanks ongebreidelde zelfpromotie en het misbruiken van de Vrijmetselarij voor persoonlijk doel, blijkt hij toch verknocht aan de Orde. Hij heeft ritualen herschreven en ze plechtiger gemaakt.

 

De Constituties geschreven door James Anderson werden van zeer dicht nabij gevolgd door Desaguliers. Dickie bestempelt deze als een samenraapsel van mythes. Opmerkelijk in de Constituties is het weglaten van de Schotse Schaw-loges en de sleutelrol van Schotland in het ontstaan van de Vrijmetselarij. Een van verklaringen daarvoor zit volgens Dickie in de vooringenomenheid van de Engelsen tegenover de Schotten.

 

De alom bekende dichter-vrijmetselaar Robert Burns had het aan de welstellende leden van de loge Kilmarnock, de oudste nog werkende loge in de wereld, te danken dat zijn eerste dichtbundel werd gedrukt en gepubliceerd. Dit was mede te danken aan de 14de Graaf van Glencairn, James Cunningham.

 

Een bijzonder beschamend voorval van een spionerende vrouw tijdens een logebijeenkomst wordt door de auteur amusant beschreven. Over deze voor de Vrijmetselarij pijnlijke gebeurtenis werd een spotprent gepubliceerd die ook in het boek werd opgenomen.

 

In het volgende hoofdstuk komt de eerste complottheorie aan bod. De jezuïet Abbé Augustin de Barruel (1741-1820) schrijft Mémoires pour servir à l’histoire du jacobinisme, door Dickie “je reinste idioterie” genoemd.

Daarmee is John Dickie in Frankrijk beland met zijn geschiedenis.

Hij heeft het verder over de in Frankrijk hyperinflatie aan maçonnieke graden die werd ingegeven door het snobisme van de aristocratie. Hieruit zou ook de fabel van de kruisvaarders, meer bepaald de Tempeliers als oorsprong van de Vrijmetselarij te danken zijn.

 

Vrouwen die einde 18de eeuw via adoptieloges veelvuldig de weg naar de Franse Vrijmetselarij vonden moesten wel enkele denigrerende voorwaarden vervullen vooraleer ingewijd te worden.

 


De nevenstaande tekst (boek blz. 102) spreekt voor zich.

 

Van Frankrijk gaat het verder naar Italië, het land waarin de auteur gespecialiseerd is, in al zijn facetten.

Italië kent volgens Dickie de meest gepolitiseerde vrijmetselaarstraditie in Europa.

Het verhaal van de Carbonari wordt uitvoerig beschreven. Het was een republikeins genootschap binnen de napoleontische staat en door de jaren heen waren zij stevig verankerd in de Zuid-Italiaanse samenleving en waren geïnfiltreerd in veel staatsinstellingen en het leger. In feite was het een sekte die banden had met de Vrijmetselarij. Als tegengewicht werd een nieuw geheim reactionair genootschap opgericht, de Calderari (ketellappers).

Deze sekte had waarschijnlijk haar oorsprong in de trinitari, die erg toegewijd waren aan de Heilige Drievuldigheid. 

De oprichter van de Calderari was Antonio Capece Minotolo, prins van Canosa, een fanatiek complotdenker fel geïnspireerd door het paranoïde epos van de eerdergenoemde abbé Barruel.

In Zuid-Italië heerste volgens Dickie een ware geheimebondenkoorts.

Na de eenmaking van Italië waren er, vooral in Napels en Palermo, geheime genootschappen van criminelen die zich toelegden op afpersing. Ze hadden dikwijls machtige vrienden die hen behoedden voor vervolging.

De toenmalige correspondent van The Times omschreef zo een geheim genootschap als “een ongrijpbare sekte, even volmaakt georganiseerd als de jezuïeten of de vrijmetselaars, en wier geheimen nog ondoorgrondelijker zijn”

Het woord sekte was al ingeburgerd en werd vaak gebruikt om dit schimmig fenomeen te beschrijven. Maar er was nog een ander woord dat nog steeds in zwang is, maffia.

 

We steken de Noordelijke Atlantische Oceaan over, net als miljoenen Europese emigranten hebben gedaan sinds 1492. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ook de Vrijmetselarij in deze Nieuwe Wereld voet aan de grond kreeg. George Washington, de aartsvader van Amerika, mag en kan dan ook niet ontbreken in een boek als dit.

Met de onafhankelijkheidsoorlog hebben de Amerikanen afscheid genomen “van alle rituelen en emblemen die het aura schiepen dat de Europese koningshuizen omringden” zo schrijft John Dickie. In de plaats van scepters, kronen, kroningen in kathedralen of Te Deums schiep de jonge republiek een cultus rond George Washington en Washington zelf bombardeerde de Vrijmetselarij tot een “patriottische liturgie”.

Nog tijdens de opbouw van de regeringszetel Washington DC, toen nog Federal City geheten, werd er één van de meest luisterrijke MAÇONNIEKE (hoofdletters van de auteur) optochten mogelijk ooit vertoond bij een dermate gewichtige gelegenheid gehouden.




Deze “gewichtige gelegenheid” was het leggen van de eerste (kubieke) steen van het Capitool door president George Washington, gehuld in zijn Vrijmetselaarsdecors en ging gepaard met Vrijmetselaarssymbolen en dito rituelen. De zilveren plaquette die wed aangebracht vermeldde dat de eerste steen van het Capitool was gelegd in het dertiende jaar van de Amerikaanse onafhankelijkheid, in het Jaar   des waren Lichts 5793.

  

Eerstesteenleggingen van overheidsgebouwen kwamen veelvuldig voor. Er werden ook tal van tempels gebouwd, de ene nog imposanter dan de andere.



Het grootste, meest indrukwekkende Maçonnieke gebouw ter wereld staat in Detroit, Michigan.

 

Samen met de tempels kende de VS ook een exponentiële groei aan loges en leden, dikwijls echter omwille persoonlijke profane ambities.

 

Een nooit opgehelderde verdwijning luidde echter een omkering en wantrouwen in. De zaak William Morgan zou de geschiedenis ingaan als de beruchtste maçonnieke samenzwering in de Amerikaanse geschiedenis.

John Dickie vertelt uitvoerig het relaas en de gevolgen van deze onverkwikkelijke affaire.

Een van die gevolgen was de opkomst van antimaçonnieke politieke bewegingen. In 1830 werd er een eerste nationale antimaçonnieke conventie gehouden in Philadelphia en dit op de vierde verjaardag van de ontvoering van William Morgan.

 

In datzelfde jaar 1830 publiceerde de vierentwintigjarige boer en schatgraver Joseph Smith junior uit Palmyra een van de meest invloedrijke Amerikaanse boeken van de (19de) eeuw, Het boek van Mormon.

De stichter van de Mormoonse Kerk, officieel de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen genaamd liet zich in 1842 inwijden in een loge in Illinois. De impact van de affaire Morgan was toen al een tijdje aan het wegebben. Naar verluidt zou Smith danig onder de indruk zijn geweest van de rijke taal van de symboliek en het ceremonieel van de vrijmetselarij en dat hij die elementen wilde gebruiken in zijn kerkgenootschap.

Zijn zogenaamde “tempelceremonie” is dan ook een variant van Maçonnieke ritualen.

 

Nog iemand die niet werd vergeten in De Orde is Albert Pike, beroemd vanwege zijn in 1871 gepubliceerd boek Morals and Dogma of the Ancient and Accepted Rite of Scottish Freemasonry.

Pike was tegelijkertijd een gedreven rituelenbedenker en een pure racist.

In 1859 schreef hij: ”In zijn gunstigste toestand is de n*ger (asterisk van de auteur) in zijn lusten en driften nog altijd een wild beest dat terstond kan hervallen in zijn oorspronkelijke barbaarse gewoonten. In het bijzonder zijn geslachtsdrift is alleen door angst te temperen; en zelfs de vrees voor en de zekerheid van de meest geduchte en afschuwelijke straf zal die drift niet intomen.”

Pike was ook antikatholiek en sloot zich aan bij een partij die zich verzette tegen immigratie uit katholieke landen zoals Ierland. Hij had verrassend genoeg wel empathie met de inheemse bevolking.

Indianen waren al langer welkom in de loges. De eerste indiaan die nog vóór de onafhankelijkheid door de Britten werd ingewijd was vermoedelijk Thayendanegea, alias Joseph Brant (1743-1807) leider van de Mohawks.

In 1848 werd in Arkansas de eerste loge van en voor indianen, Cherokee nr. 21, opgericht. Er volgden nog indianenloges in 1852 en 1855.

Anders was het gesteld met de zwarte bevolking. Slaven konden geen vrijmetselaar worden. Vele maçons worstelden met het vraagstuk of zwarte mannen en zwarte slaven in het bijzonder meetelden als onderdeel van de mensheid.

Toch waren er al zwarte vrijmetselaars, maar dan in het noorden. In 1775, dus nog vóór de onafhankelijkheid werden 15 vrijgemaakte slaven ingewijd in een Britse militaire loge in Boston, Massachusetts. De bekendste was Prince Hall. Niet lang daarna kregen Hall en zijn zwarte broeders toelating om een eigen loge op te richten.

Dat was de geboorte van de African Lodge nr. 1.

“Witte” loges bleven echter dikwijls weigeren om Hall en zijn broeders toe te laten. Hall zou tot het einde van zijn leven tevergeefs proberen de deuren van witte loges te openen voor zwarte broeders.

 

De Maçonnieke geschiedschrijving van John Dickie gaat verder en keert terug naar Europa, meer bepaald het Vaticaan.

Onvermijdelijk wordt de figuur Léo Taxil ten tonele gevoerd. Deze zogenaamde polemist was achtereenvolgens antikatholiek, vrijmetselaar, antivrijmetselaar en katholieke bekeerling. Over de fantast Taxil is al zo veel geschreven, maar Dickie verwerkt de hele bedriegershistorie op luisterlijke wijze in zijn boek, onder andere de hoax van de Palladisten, een soort duivelsaanbidders en de opvoering van het fictieve personage Diane Vaughan, de oprichtster van de al even fictieve nieuwe Maçonnieke orde, Herboren en Vrije Palladium.

De antikatholieke geschriften van Taxil en daarbij de groeiende invloed van de Vrijmetselarij waren aanleiding tot een bijna spastische overreactie van paus Leo XIII. Op 20 april 1884 vaardige hij dan ook de encycliek Humanum genus uit. Dit document was haast volledig gewijd aan de verdorvenheid van de vrijmetselarij. Het was de meest verregaande veroordeling van de Vrijmetselarij door het Vaticaan, en er zijn er nogal wat geweest in de loop der eeuwen, te beginnen met deze van 28 april 1738 door paus Clemens XII, meer bepaald de bul In Eminenti Apostolatus Specula, waarin hij de vrijmetselarij veroordeelt. Het werd katholieken verboden lid te worden van een loge op straffe van excommunicatie.

 


De meest recente veroordeling vanwege de Katholieke Kerk is deze van 26 november 1983. Toen publiceerde de toenmalige prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer (dit is de huidige benaming van de inquisitie), Joseph kardinaal Ratzinger, nu paus emeritus Benedictus XVI, de verklaring Declaratio de associationibus massonicis, ook Quaesitum est genoemd. De Heilige Stoel had namelijk in 1983 een nieuw Canoniek Wetboek, de Codex Iuris Canonici gepromulgeerd waarin het verbod op lidmaatschap van de Vrijmetselarij niet meer expliciet in voorkwam. De verklaring van Ratzinger moest duidelijkheid scheppen en deed dat ook. Er was niets gewijzigd in de houding van de kerk ten overstaan van de Vrijmetselarij.

 

Vrijmetselarij en kolonialisme vormt ook een belangrijk hoofdstuk in De Orde.

De vrijmetselarij was een soort smeerolie in de machine van de koloniale overheersing; zo schrijft John Dickie.

Dat de Britten de Vrijmetselarij via het kolonialisme exporteerden mag duidelijk zijn.

Er duiken weer bekende namen op in dit hoofdstuk, zoals Rudyard Kipling, die net als Conan Doyle niet alleen Vrijmetselaar was maar ook een verwoed imperialist.

In de Britse koloniën zoals Zuid-Afrika was er net als in de VS geen plaats voor zwarte autochtone burgers. Tot daar de “broederschap” van de koloniale Britse vrijmetselaars.

 

In dit hoofdstuk schrijft Dickie ook over zijn grootvader, Joseph Dickie, een Schotse spoorwegbeambte die op 23 september 1919 werd ingewijd in de loge Saint-George in Aberdeen. Hij was een overlevende van de “Grote Oorlog” die ei zo na in 1918 overleed aan de Spaanse griep.

Kleinzoon John brengt zijn grootvader enkel ter sprake omdat hij zo typerend is voor de vele duizenden ex-soldaten die meteen na de Grote Oorlog vrijmetselaar werden.

 

Sinds in Rusland in 1905 de Protocollen van de wijzen van Sion werden gepubliceerd door Sergej Niloes, een agent van de Ochrana (voorloper van de KGB en de huidige FSK), wordt de Vrijmetselarij in verband gebracht met het Jodendom. Een Nederlandstalige versie verscheen in 1938.

Dat deze Protocollen pure verzinsels zijn werd meermaals aangetoond, maar ze zijn nog steeds “gefundenes Fressen” voor zowel het antisemitisme als voor de antimaçonnerie.

John Dickie omschrijft hoe de drie Europese dictaturen, Italië – Benito Mussolini, Duitsland – Adolf Hitler en Spanje – Francisco Franco, tijdens het interbellum en WO II, ageerden tegen de Vrijmetselarij en daarbij de Protocollen als leidmotief gebruikten.

In Italië was het Vaticaan, hoe kan het ook anders, zeer tevreden met het verbod van Mussolini op de Vrijmetselarij. Er waren echter veel Italiaanse fascisten onder de Vrijmetselaars. Fascistische zwarthemden-vrijmetselaars traden agressief op tegen hun niet-fascistische Broeders.

In Duitsland waren net als in Italië veel Vrijmetselaars het nazi-fascisme wel genegen.

Er waren zelfs loges die het hakenkruis als symbool in hun tempels opnamen. Joden die lid waren werden verplicht hun schootsvel aan de haak te hangen.

Erger was het in Spanje. Daar werd actief jacht gemaakt op Vrijmetselaars en velen werden door de franquisten opgepakt, gemarteld en vermoord. De massamoord op Vrijmetselaars begon reeds enkele dagen na het begin van de Spaanse burgeroorlog. Net als in Duitsland was de reden tot moord niet altijd zuiver Maçonniek. Vele maçons waren sociaaldemocraten en in de ogen van fascisten, nazi’s en franquisten politieke tegenstanders en dus vijanden die vernietigd moesten worden.

In deze landen speelde de katholieke kerk een grote rol in de vervolging van de Vrijmetselarij.

 

Dickie keert nog een keer terug naar de VS. Eind 18de, begin 19de eeuw kende de VS een wildgroei aan Maçonnieke en pseudo-maçonnieke broederschappen. Deze broederschappen steunde vele goede doelen, mede omdat er geen sociaal vangnet was. Weeshuizen, rusthuizen, levensverzekeringen, ziektekostenverzekeringen, uitvaartverzekeringen en noem maar op, ze werden allemaal ofwel opgericht ofwel gesteund door de Vrijmetselarij.

De beurskrach in 1929 deed die opkomst echter teniet. Vele leden konden hun contributie niet meer betalen en haakten af. Er waren ook broederschappen die die de financiële crisis niet zouden overleven.

 

Op dat dieptepunt kreeg de VS zijn bekendste Maçonniek symbool, het “alziend oog” in een gelijkzijdige driehoek op de achterzijde van het ééndollarbiljet.

Er gaan twee versies over het verhaal op welke wijze dat zinnebeeld zo’n prominente plek kreeg.

De eerste stelt dat de Illuminati achter dat zinnebeeld stonden, de tweede stelt dat het een verbeelding was van een alwetende God die veel culturen al heel lang gemeen hebben. Dickie legt uit hoe de tweede versie beter onderbouwd is dan de eerste.

 

Men zal ze hier niet verwachten, maar de bekende zwarte burgerrechtenactiviste, Rosa Parks, beroemd vanwege haar busboycot in Montgomery Alabama in 1955, was lid van de Order of the Eastern Star, de vrouwelijke onderafdeling van een aantal masculiene obediënties en dochter en kleindochter van Princ Hall-maçons.

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op deze Prince Hall-loges en hun burgerrechtenstrijd.

 

De jaren 60 van de vorige eeuw kende de Vrijmetselarij in de VS een ware teloorgang. Van ongeveer 4,1 miljoen leden in 1959 zakte dat aantal tot iets meer dan 1 miljoen bij de jongste telling in 2017. De auteur beschrijft allerlei oorzaken van dit verval.

 

Italië, prominent aanwezig in dit boek “omdat er geen ander land is waar zoveel verschillende aspecten van de geschiedenis van de vrijmetselarij samenkomen”, komt een laatste maal aan bod met, hoe kan het anders, de loge P2 van Licio Gelli.

De Vrijmetselarij was in Italië nauw verweven met de politiek en de loge P2 al helemaal. Ook de oud-premier van Italië, Silvio Berlusconi behoorde tot P2.

In het boek volgt een reconstructie van de oprichting, de oorsprong, de achtergronden en de structuren van deze loge. De ledenwerving en inwijding verliepen nogal onorthodox. Nieuwe leden werden ingewijd “op het zwaardblad” dit wil zeggen dat zij rechtstreeks werden opgenomen door de grootmeester, Licio Gelli. Hij koos mensen die voorname posities bekleedden in de hoge regionen van de Italiaanse staat en financiële wereld en liefst personen die iets te verbergen hadden waarmee hij hen kon chanteren. Gelli hield hun identiteit voor zich en hij deelde de namen enkel mondeling mee bij een wisseling van de wacht. Op die manier werd hij bijna oppermachtig.

 

In het slothoofdstuk geeft de auteur toe dat hij onvolledig is geweest. Hij heeft het niet gehad over de Vrijmetselarij in Scandinavië, Zuid-Amerika en Afrika, behoudens Zuid-Afrika. Hij verwijst daarbij naar de film Terra Maçonica van de Belgische documentairemaker Tristan Bourlard, die wel de hele wereld is afgereisd voor zijn film.

Dickie merkt nog op dat in het jaar 2020 de Vrijmetselarij nog steeds verboden is in bijna alle islamitische landen, behalve Marokko en Libanon.

De historische Maçonnieke reis eindigt in Australië.

 

Epiloog

 

De Orde van John Dickie vervat op sublieme wijze de geschiedenis van de Vrijmetselarij. Hoewel de Vrijmetselarij veel goeds heeft gedaan in de jongste 300 jaar, kunnen er toch heel wat negatieve kanttekeningen bij geplaatst worden. Broederlijkheid was soms ver te zoeken en sommige feiten hebben de Vrijmetselarij blijvend in een slecht daglicht geplaatst.

 

Alhoewel de vrouwelijke Vrijmetselarij goed aan bod komt is er van de gemengde Vrijmetselarij en de federatie Le Droit Humain geen sprake.

 

John Dicke is zelf geen vrijmetselaar en wellicht is dat ook een voordeel om zo neutraal mogelijk te kunnen schrijven.

Het komt mij wel voor dat, ondanks de vele niet-broederlijke feiten die aan bod komen, de auteur de vrijmetselarij toch genegen is.

 

De Orde is een aanrader voor liefhebbers van geschiedenis in het algemeen en de geschiedenis van de Vrijmetselarij in het bijzonder.