Boekbespreking:
“De Orde” – John Dickie
Prolegomena
In de
jongste uitgave van het maçonnieke tijdschrift Thoth (nr. 6-2020, blz. 79) staat
een kort artikel van Willem Verstraaten over het boek van John Dickie,
“De Orde”, met als ondertitel “Hoe de vrijmetselaars bouwden aan de
moderne wereld”. (Oorspronkelijke Engelstalige titel: “The Craft: How
the Freemasons made the Modern World”)
In het volgend nummer van Thoth zal een hoofdstuk uit het boek worden
gepubliceerd.
Ik had
het al in mijn bezit toen ik het artikel in Thoth las. Dat zette mij aan om
niet te wachten en er snel aan te beginnen lezen en ik vatte ook onmiddellijk
het idee op om een bespreking te schrijven voor onze eigen Maçonnieke digitale
krant Bokkespoor.
Het boek
is een Maçonnieke geschiedenisreis rond de halve wereld gedurende de jongste
300 jaar in 17 hoofdstukken verdeeld over 405 bladzijden, kost € 39,99 en is
verkrijgbaar in zowat elke boekhandel. Er is ook een e-boek-versie aan € 12,99.
Aan het
schrijven van “De Orde” is vijf jaar onderzoek voorafgegaan en de auteur heeft
vele plaatsen die in het boek voorkomen bezocht en gesprekken gevoerd met tal
van vrijmetselaars.
De
auteur heeft er bewust voor gekozen om geen voet- en eindnoten te gebruiken en
dit om het boek zo toegankelijk mogelijk te maken. Er is wel een indrukwekkende
bibliografie, met korte noten en citaten opgenomen aan het einde.
The
London Times omschrijft dit boek als volgt:
‘A
superb book that reads like an adventure novel. It’s informative, fascinating
and often very funny. … The depth of research is awe-inspiring, but what really
makes this book is the author’s visceral understanding of what constitutes a
good story’
Methodiek
Ik begin
met een summiere biografie van de auteur en een lijstje van zijn bekendste
werken.
Verder
zal ik een indruk geven van de inhoud van De Orde per hoofdstuk, echter zonder
benoeming van elk hoofdstuk apart. Ik probeer de - in mijn ogen - voornaamste thema’s
samen te vatten en af en toe voeg ik er een kleine persoonlijke aanvulling of
opmerking aan toe.
In het
boek staan ook afbeeldingen waarvan ik er enkele in deze bespreking opneem.
Ik voeg
er ook enkele afbeeldingen aan toe welke niet in het boek staan, maar die soms
meer verduidelijken dan de tekst an sich.
Indien
ik al eens een (deel)zin letterlijk citeer, dan typ ik die cursief. Dat
is ook het geval bij namen die voor het eerst in deze tekst worden genoemd.
De lezer
zal ook zien dat ik de woorden Maçonniek en Vrijmetselarij
telkens met hoofdletter typ als ware het Goddelijke woorden. Ik doe dit zo goed
als altijd en dit enkel uit eerbied. In geval van een letterlijk citaat uit het
boek laat ik de hoofdletter weg omdat John Dickie die niet gebruikt.
De
auteur
John
Dickie (°Dundee 1963) is een Britse
(met Schotse roots) historicus en filosoof,
gespecialiseerd in Italiaanse geschiedenis en auteur van boeken over diverse
Italiaanse onderwerpen, zoals:
-
Darkest Italy. The Nation and Stereotypes of
the Mezzogiorno, 1860-1900 (1999),
-
Cosa Nostra: A History Of The Sicilian Mafia
(2004),
-
Delizia! The Epic History of Italians and
their Food (2007),
-
A Patriotic Catastrophe. 1908: The Earthquake
of Messina (2008),
-
Blood Brotherhoods: the Rise of the Italian
Mafias (2011),
-
Mafia Republic: Italy's Criminal Curse. Cosa
Nostra, 'Ndrangheta and Camorra from 1946 to the Present (2014).
Dickie is hoogleraar Italiaanse studies aan het University
College London, waar hij sinds 1993 doceert.
Televisiereportages
maken is een andere bezigheid van John Dickie. Hij maakte reportages over o.a.
de maffia, de corrupte financiële malversaties van het Vaticaan en de
geschiedenis van de Italiaanse eetcultuur.
Wie meer
wil weten over het werk van John Dickie kan best zijn zeer interessante Engelstalige
website bezoeken; https://johndickie.net/
en zijn profielpagina op de website van University College London https://iris.ucl.ac.uk/iris/browse/profile?upi=JDICK48.
Boekbespreking
De Maçonnieke
tijdreis begint op 14 maart 1743 toen John Coustos (Bern 1703 – 1746) werd
opgepakt door “agenten” van het Heilige Officie der Inquisitie in
Lissabon, Portugal.
Hij werd
ondervraagd over zijn lidmaatschap van de Vrijmetselarij. Toen hij in 1744 na
een korte gevangenschap terugkeerde naar Londen schreef hij zijn belevenissen
in Lissabon neer in het boek The Sufferings of John Coustos for Freemasonry.
Later bleek dat de martelingen die hij zou ondergaan hebben en zijn volgehouden
zwijgzaamheid over de Vrijmetselarij grotendeels fictie te zijn. Coustos had
wel degelijk een boekje opengedaan, maar dat was wellicht uit lijfsbehoud.
In dit
eerste hoofdstuk is de toon dat dit boek het lezen meer dan waard is al
duidelijk gezet.
John
Dickie vervolgt zijn werk met een summiere omschrijving van ritualen, tekens,
handdrukken en symbolen. Hij vertelt niets dat niet op het internet kan
gevonden worden.
Wie echt
gericht wil zoeken vindt werkelijk alles, zelfs de woorden M** B****.
Het
verhaal dat de Vrijmetselarij stamt uit de middeleeuwse steenhouwers wordt door
Dickie vakkundig naar de prullenmand verwezen, onder meer omdat het weinig
waarschijnlijk is dat steenhouwers sowieso een gilde vormden. Men moet in dezen
kijken naar de cultuur in plaats van naar de werkelijkheid van de steenhouwers.
Gildes in de middeleeuwen waren plaatsgebonden terwijl steenhouwers eerder
nomadisch leefden van bouwplaats naar bouwplaats.
De
uitvoerige uitleg van de auteur kan dan wel aannemelijk klinken, maar ik ben
het er niet mee eens. Waarom zouden metselaars en steenkappers geen gilde
hebben gevormd ondanks hun verplaatsingen. Dat lijkt mij geen beletsel te zijn
geweest. De ware historie van de oorsprong van de Vrijmetselarij zal mogelijk
nooit met afdoende bewijs kunnen gestaafd worden. Het is misschien net dat mythische
karakter ervan dat de Vrijmetselarij aantrekkelijk maakt voor vele Zusters en Broeders.
Dickie
geeft ook omstandig weer waar volgens hem de Vrijmetselarij dan wel uit voort
zou kunnen komen en verwijst daarbij naar de eerste vergadering van William
Schaw met vertegenwoordigers van steenhouwers die plaats vond op 27
december 1598, onder vrijmetselaars bekend als Winter Sint-Jan.
De loges
die daarna werden opgericht worden dan ook de Schaw-loges genoemd.
Wat het
jaar 1717 voor de vrijmetselarij betekent hoeft geen verder betoog. Te London
verenigen zich vier vrijmetselaarsloges en richtten de eerste grootloge, de
latere United Grand Lodge of England. De bijeenkomst in The Goos
& Gridiron vond plaats vond op Zomer Sint-Jan, 24 juni.
De
eerste “carrièremaçon” moet John Theophilus Desaguliers (La Rochelle 13/3/1683 – Londen 29/2/1744)
zijn geweest. Maar ondanks ongebreidelde zelfpromotie en het misbruiken van de Vrijmetselarij
voor persoonlijk doel, blijkt hij toch verknocht aan de Orde. Hij heeft
ritualen herschreven en ze plechtiger gemaakt.
De Constituties
geschreven door James Anderson werden van zeer dicht nabij gevolgd door
Desaguliers. Dickie bestempelt deze als een samenraapsel van mythes.
Opmerkelijk in de Constituties is het weglaten van de Schotse Schaw-loges en de
sleutelrol van Schotland in het ontstaan van de Vrijmetselarij. Een van
verklaringen daarvoor zit volgens Dickie in de vooringenomenheid van de
Engelsen tegenover de Schotten.
De alom
bekende dichter-vrijmetselaar Robert Burns had het aan de welstellende
leden van de loge Kilmarnock, de oudste nog werkende loge in de wereld,
te danken dat zijn eerste dichtbundel werd gedrukt en gepubliceerd. Dit was
mede te danken aan de 14de Graaf van Glencairn, James Cunningham.
Een bijzonder beschamend voorval van een spionerende vrouw tijdens
een logebijeenkomst wordt door de auteur amusant beschreven. Over deze voor de
Vrijmetselarij pijnlijke gebeurtenis werd een spotprent gepubliceerd die ook in
het boek werd opgenomen.
In het volgende
hoofdstuk komt de eerste complottheorie aan bod. De jezuïet Abbé Augustin de
Barruel (1741-1820) schrijft Mémoires pour
servir à l’histoire du jacobinisme, door Dickie “je reinste idioterie”
genoemd.
Daarmee is John Dickie in
Frankrijk beland met zijn geschiedenis.
Hij heeft het verder over de
in Frankrijk hyperinflatie aan maçonnieke graden die werd ingegeven door
het snobisme van de aristocratie. Hieruit zou ook de fabel van de
kruisvaarders, meer bepaald de Tempeliers als oorsprong van de Vrijmetselarij
te danken zijn.
Vrouwen die einde 18de
eeuw via adoptieloges veelvuldig de weg naar de Franse Vrijmetselarij vonden
moesten wel enkele denigrerende voorwaarden vervullen vooraleer ingewijd te
worden.
De nevenstaande tekst
(boek blz. 102) spreekt voor zich.
Van Frankrijk gaat het
verder naar Italië, het land waarin de auteur gespecialiseerd is, in al zijn
facetten.
Italië kent volgens Dickie
de meest gepolitiseerde vrijmetselaarstraditie in Europa.
Het verhaal van de Carbonari
wordt uitvoerig beschreven. Het was een republikeins genootschap binnen de
napoleontische staat en door de jaren heen waren zij stevig verankerd in de
Zuid-Italiaanse samenleving en waren geïnfiltreerd in veel staatsinstellingen
en het leger. In feite was het een sekte die banden had met de Vrijmetselarij.
Als tegengewicht werd een nieuw geheim reactionair genootschap opgericht, de Calderari
(ketellappers).
Deze sekte had
waarschijnlijk haar oorsprong in de trinitari, die erg toegewijd waren
aan de Heilige Drievuldigheid.
De oprichter van de
Calderari was Antonio Capece Minotolo, prins van Canosa, een fanatiek
complotdenker fel geïnspireerd door het paranoïde epos van de eerdergenoemde
abbé Barruel.
In Zuid-Italië heerste
volgens Dickie een ware geheimebondenkoorts.
Na de eenmaking van Italië
waren er, vooral in Napels en Palermo, geheime genootschappen van criminelen
die zich toelegden op afpersing. Ze hadden dikwijls machtige vrienden die hen
behoedden voor vervolging.
De toenmalige correspondent
van The Times omschreef zo een geheim genootschap als “een
ongrijpbare sekte, even volmaakt georganiseerd als de jezuïeten of de
vrijmetselaars, en wier geheimen nog ondoorgrondelijker zijn”
Het woord sekte was al
ingeburgerd en werd vaak gebruikt om dit schimmig fenomeen te
beschrijven. Maar er was nog een ander woord dat nog steeds in zwang is, maffia.
We
steken de Noordelijke Atlantische Oceaan over, net als miljoenen Europese emigranten
hebben gedaan sinds 1492. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ook de
Vrijmetselarij in deze Nieuwe Wereld voet aan de grond kreeg. George
Washington, de aartsvader van Amerika, mag en kan dan ook niet ontbreken in
een boek als dit.
Met de
onafhankelijkheidsoorlog hebben de Amerikanen afscheid genomen “van alle
rituelen en emblemen die het aura schiepen dat de Europese koningshuizen
omringden” zo schrijft John Dickie. In de plaats van scepters, kronen,
kroningen in kathedralen of Te Deums schiep de jonge republiek een cultus
rond George Washington en Washington zelf bombardeerde de Vrijmetselarij tot
een “patriottische liturgie”.
Nog
tijdens de opbouw van de regeringszetel Washington DC, toen nog Federal City
geheten, werd er één van de meest luisterrijke MAÇONNIEKE (hoofdletters van de auteur) optochten
mogelijk ooit vertoond bij een dermate gewichtige gelegenheid gehouden.
Deze “gewichtige gelegenheid” was het leggen van de eerste (kubieke)
steen van het Capitool door president George Washington, gehuld in zijn
Vrijmetselaarsdecors en ging gepaard met Vrijmetselaarssymbolen en dito
rituelen. De zilveren plaquette die wed aangebracht vermeldde dat de eerste
steen van het Capitool was gelegd in het
dertiende jaar van de Amerikaanse
onafhankelijkheid, in het Jaar des
waren Lichts 5793.
Eerstesteenleggingen
van overheidsgebouwen kwamen veelvuldig voor. Er werden ook tal van tempels
gebouwd, de ene nog imposanter dan de andere.
Het
grootste, meest indrukwekkende Maçonnieke gebouw ter wereld staat in Detroit,
Michigan.
Samen met de tempels kende
de VS ook een exponentiële groei aan loges en leden, dikwijls echter omwille
persoonlijke profane ambities.
Een nooit opgehelderde
verdwijning luidde echter een omkering en wantrouwen in. De zaak William
Morgan zou de geschiedenis ingaan als de beruchtste maçonnieke
samenzwering in de Amerikaanse geschiedenis.
John Dickie vertelt
uitvoerig het relaas en de gevolgen van deze onverkwikkelijke affaire.
Een van die gevolgen was de
opkomst van antimaçonnieke politieke bewegingen. In 1830 werd er een eerste
nationale antimaçonnieke conventie gehouden in Philadelphia en dit op de vierde
verjaardag van de ontvoering van William Morgan.
In datzelfde jaar 1830
publiceerde de vierentwintigjarige boer en schatgraver Joseph Smith junior
uit Palmyra een van de meest invloedrijke Amerikaanse boeken van de (19de) eeuw, Het boek van Mormon.
De stichter van de Mormoonse
Kerk, officieel de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen
genaamd liet zich in 1842 inwijden in een loge in Illinois. De impact van de
affaire Morgan was toen al een tijdje aan het wegebben. Naar verluidt zou Smith
danig onder de indruk zijn geweest van de rijke taal van de symboliek en het
ceremonieel van de vrijmetselarij en dat hij die elementen wilde gebruiken in
zijn kerkgenootschap.
Zijn zogenaamde “tempelceremonie”
is dan ook een variant van Maçonnieke ritualen.
Nog iemand die niet werd
vergeten in De Orde is Albert Pike, beroemd vanwege zijn in 1871
gepubliceerd boek Morals and Dogma of the Ancient and Accepted Rite of
Scottish Freemasonry.
Pike was tegelijkertijd een gedreven
rituelenbedenker en een pure racist.
In 1859 schreef hij: ”In
zijn gunstigste toestand is de n*ger (asterisk van de auteur) in zijn lusten en driften nog altijd een wild beest
dat terstond kan hervallen in zijn oorspronkelijke barbaarse gewoonten. In het
bijzonder zijn geslachtsdrift is alleen door angst te temperen; en zelfs de
vrees voor en de zekerheid van de meest geduchte en afschuwelijke straf zal die
drift niet intomen.”
Pike was ook antikatholiek
en sloot zich aan bij een partij die zich verzette tegen immigratie uit katholieke
landen zoals Ierland. Hij had verrassend genoeg wel empathie met de inheemse
bevolking.
Indianen waren al langer
welkom in de loges. De eerste indiaan die nog vóór de onafhankelijkheid door de
Britten werd ingewijd was vermoedelijk Thayendanegea, alias Joseph Brant (1743-1807) leider van de Mohawks.
In 1848 werd in Arkansas de
eerste loge van en voor indianen, Cherokee nr. 21, opgericht. Er volgden
nog indianenloges in 1852 en 1855.
Anders was het gesteld met
de zwarte bevolking. Slaven konden geen vrijmetselaar worden. Vele maçons
worstelden met het vraagstuk of zwarte mannen en zwarte slaven in het bijzonder
meetelden als onderdeel van de mensheid.
Toch waren er al zwarte
vrijmetselaars, maar dan in het noorden. In 1775, dus nog vóór de
onafhankelijkheid werden 15 vrijgemaakte slaven ingewijd in een Britse
militaire loge in Boston, Massachusetts. De bekendste was Prince Hall.
Niet lang daarna kregen Hall en zijn zwarte broeders toelating om een eigen
loge op te richten.
Dat was de geboorte van de African
Lodge nr. 1.
“Witte” loges bleven echter
dikwijls weigeren om Hall en zijn broeders toe te laten. Hall zou tot het einde
van zijn leven tevergeefs proberen de deuren van witte loges te openen voor
zwarte broeders.
De Maçonnieke
geschiedschrijving van John Dickie gaat verder en keert terug naar Europa, meer
bepaald het Vaticaan.
Onvermijdelijk wordt de figuur
Léo Taxil ten tonele gevoerd. Deze zogenaamde polemist was
achtereenvolgens antikatholiek, vrijmetselaar, antivrijmetselaar en katholieke
bekeerling. Over de fantast Taxil is al zo veel geschreven, maar Dickie
verwerkt de hele bedriegershistorie op luisterlijke wijze in zijn boek, onder
andere de hoax van de Palladisten, een soort duivelsaanbidders en de
opvoering van het fictieve personage Diane Vaughan, de oprichtster van
de al even fictieve nieuwe Maçonnieke orde, Herboren en Vrije Palladium.
De antikatholieke
geschriften van Taxil en daarbij de groeiende invloed van de Vrijmetselarij
waren aanleiding tot een bijna spastische overreactie van paus Leo
XIII. Op 20 april 1884 vaardige hij dan ook de encycliek Humanum genus
uit. Dit document was haast volledig gewijd aan de verdorvenheid van
de vrijmetselarij. Het was de meest verregaande veroordeling van de
Vrijmetselarij door het Vaticaan, en er zijn er nogal wat geweest in de loop
der eeuwen, te beginnen met deze van 28 april 1738 door paus Clemens XII, meer
bepaald de bul In Eminenti Apostolatus Specula, waarin hij de
vrijmetselarij veroordeelt. Het werd katholieken verboden lid te worden van een
loge op straffe van excommunicatie.
De meest
recente veroordeling vanwege de Katholieke Kerk is deze van 26 november 1983.
Toen publiceerde de toenmalige prefect van de
Congregatie voor de
Geloofsleer (dit
is de huidige benaming van de inquisitie), Joseph kardinaal Ratzinger, nu paus emeritus
Benedictus XVI, de verklaring Declaratio de associationibus massonicis, ook Quaesitum est genoemd.
De Heilige Stoel had namelijk in 1983 een nieuw Canoniek Wetboek, de Codex
Iuris Canonici gepromulgeerd waarin het verbod op lidmaatschap van de
Vrijmetselarij niet meer expliciet in voorkwam. De verklaring van Ratzinger
moest duidelijkheid scheppen en deed dat ook. Er was niets gewijzigd in de
houding van de kerk ten overstaan van de Vrijmetselarij.
Vrijmetselarij en
kolonialisme vormt ook een belangrijk hoofdstuk in De Orde.
De vrijmetselarij was een
soort smeerolie in de machine van de koloniale overheersing; zo schrijft John Dickie.
Dat de Britten de
Vrijmetselarij via het kolonialisme exporteerden mag duidelijk zijn.
Er duiken weer bekende namen
op in dit hoofdstuk, zoals Rudyard Kipling, die net als Conan Doyle
niet alleen Vrijmetselaar was maar ook een verwoed imperialist.
In de Britse koloniën zoals
Zuid-Afrika was er net als in de VS geen plaats voor zwarte autochtone burgers.
Tot daar de “broederschap” van de koloniale Britse vrijmetselaars.
In dit hoofdstuk schrijft
Dickie ook over zijn grootvader, Joseph Dickie, een Schotse
spoorwegbeambte die op 23 september 1919 werd ingewijd in de loge Saint-George
in Aberdeen. Hij was een overlevende van de “Grote Oorlog” die ei zo na in 1918
overleed aan de Spaanse griep.
Kleinzoon John brengt zijn
grootvader enkel ter sprake omdat hij zo typerend is voor de vele duizenden
ex-soldaten die meteen na de Grote Oorlog vrijmetselaar werden.
Sinds in Rusland in 1905 de Protocollen
van de wijzen van Sion werden gepubliceerd door Sergej Niloes, een
agent van de Ochrana (voorloper van de KGB en de huidige FSK), wordt de Vrijmetselarij in verband gebracht met het
Jodendom. Een Nederlandstalige versie verscheen in 1938.
Dat deze Protocollen pure verzinsels
zijn werd meermaals aangetoond, maar ze zijn nog steeds “gefundenes Fressen”
voor zowel het antisemitisme als voor de antimaçonnerie.
John Dickie omschrijft hoe
de drie Europese dictaturen, Italië – Benito Mussolini, Duitsland – Adolf
Hitler en Spanje – Francisco Franco, tijdens het interbellum en WO II, ageerden
tegen de Vrijmetselarij en daarbij de Protocollen als leidmotief gebruikten.
In Italië was het Vaticaan,
hoe kan het ook anders, zeer tevreden met het verbod van Mussolini op de
Vrijmetselarij. Er waren echter veel Italiaanse fascisten onder de
Vrijmetselaars. Fascistische zwarthemden-vrijmetselaars traden agressief op
tegen hun niet-fascistische Broeders.
In Duitsland waren net als
in Italië veel Vrijmetselaars het nazi-fascisme wel genegen.
Er waren zelfs loges die het
hakenkruis als symbool in hun tempels opnamen. Joden die lid waren werden
verplicht hun schootsvel aan de haak te hangen.
Erger was het in Spanje.
Daar werd actief jacht gemaakt op Vrijmetselaars en velen werden door de franquisten
opgepakt, gemarteld en vermoord. De massamoord op Vrijmetselaars begon reeds
enkele dagen na het begin van de Spaanse burgeroorlog. Net als in Duitsland was
de reden tot moord niet altijd zuiver Maçonniek. Vele maçons waren
sociaaldemocraten en in de ogen van fascisten, nazi’s en franquisten politieke
tegenstanders en dus vijanden die vernietigd moesten worden.
In deze landen speelde de
katholieke kerk een grote rol in de vervolging van de Vrijmetselarij.
Dickie keert nog een keer
terug naar de VS. Eind 18de, begin 19de eeuw kende de VS
een wildgroei aan Maçonnieke en pseudo-maçonnieke broederschappen. Deze
broederschappen steunde vele goede doelen, mede omdat er geen sociaal vangnet
was. Weeshuizen, rusthuizen, levensverzekeringen, ziektekostenverzekeringen, uitvaartverzekeringen
en noem maar op, ze werden allemaal ofwel opgericht ofwel gesteund door de
Vrijmetselarij.
De beurskrach in 1929 deed
die opkomst echter teniet. Vele leden konden hun contributie niet meer betalen
en haakten af. Er waren ook broederschappen die die de financiële crisis niet
zouden overleven.
Op dat
dieptepunt kreeg de VS zijn bekendste Maçonniek symbool, het “alziend oog” in
een gelijkzijdige driehoek op de achterzijde van het ééndollarbiljet.
Er gaan twee versies over
het verhaal op welke wijze dat zinnebeeld zo’n prominente plek kreeg.
De eerste stelt dat de Illuminati
achter dat zinnebeeld stonden, de tweede stelt dat het een verbeelding was van
een alwetende God die veel culturen al heel lang gemeen hebben. Dickie
legt uit hoe de tweede versie beter onderbouwd is dan de eerste.
Men zal ze hier niet
verwachten, maar de bekende zwarte burgerrechtenactiviste, Rosa Parks,
beroemd vanwege haar busboycot in Montgomery Alabama in 1955, was lid
van de Order of the Eastern Star, de vrouwelijke onderafdeling van een
aantal masculiene obediënties en dochter en kleindochter van Princ Hall-maçons.
In dit hoofdstuk wordt nader
ingegaan op deze Prince Hall-loges en hun burgerrechtenstrijd.
De jaren 60 van de vorige
eeuw kende de Vrijmetselarij in de VS een ware teloorgang. Van ongeveer 4,1
miljoen leden in 1959 zakte dat aantal tot iets meer dan 1 miljoen bij de
jongste telling in 2017. De auteur beschrijft allerlei oorzaken van dit verval.
Italië, prominent aanwezig
in dit boek “omdat er geen ander land is waar zoveel verschillende aspecten
van de geschiedenis van de vrijmetselarij samenkomen”, komt een laatste
maal aan bod met, hoe kan het anders, de loge P2 van Licio Gelli.
De Vrijmetselarij was in
Italië nauw verweven met de politiek en de loge P2 al helemaal. Ook de
oud-premier van Italië, Silvio Berlusconi behoorde tot P2.
In het boek volgt een
reconstructie van de oprichting, de oorsprong, de achtergronden en de
structuren van deze loge. De ledenwerving en inwijding verliepen nogal
onorthodox. Nieuwe leden werden ingewijd “op het zwaardblad” dit wil
zeggen dat zij rechtstreeks werden opgenomen door de grootmeester, Licio Gelli.
Hij koos mensen die voorname posities bekleedden in de hoge regionen van de
Italiaanse staat en financiële wereld en liefst personen die iets te verbergen
hadden waarmee hij hen kon chanteren. Gelli hield hun identiteit voor zich en
hij deelde de namen enkel mondeling mee bij een wisseling van de wacht. Op
die manier werd hij bijna oppermachtig.
In het slothoofdstuk geeft
de auteur toe dat hij onvolledig is geweest. Hij heeft het niet gehad over de
Vrijmetselarij in Scandinavië, Zuid-Amerika en Afrika, behoudens Zuid-Afrika. Hij
verwijst daarbij naar de film Terra Maçonica van de Belgische
documentairemaker Tristan Bourlard, die wel de hele wereld is afgereisd
voor zijn film.
Dickie merkt nog op dat in
het jaar 2020 de Vrijmetselarij nog steeds verboden is in bijna alle
islamitische landen, behalve Marokko en Libanon.
De historische Maçonnieke
reis eindigt in Australië.
Epiloog
De Orde van John Dickie
vervat op sublieme wijze de geschiedenis van de Vrijmetselarij. Hoewel de
Vrijmetselarij veel goeds heeft gedaan in de jongste 300 jaar, kunnen er toch
heel wat negatieve kanttekeningen bij geplaatst worden. Broederlijkheid was
soms ver te zoeken en sommige feiten hebben de Vrijmetselarij blijvend in een
slecht daglicht geplaatst.
Alhoewel de vrouwelijke
Vrijmetselarij goed aan bod komt is er van de gemengde Vrijmetselarij en de
federatie Le Droit Humain geen sprake.
John
Dicke is zelf geen vrijmetselaar en wellicht is dat ook een voordeel om zo
neutraal mogelijk te kunnen schrijven.
Het komt
mij wel voor dat, ondanks de vele niet-broederlijke feiten die aan bod komen,
de auteur de vrijmetselarij toch genegen is.
De Orde
is een aanrader voor liefhebbers van geschiedenis in het algemeen en de
geschiedenis van de Vrijmetselarij in het bijzonder.