donderdag 14 januari 2021

Boekbespreking: “De Orde” – John Dickie

Boekbespreking: “De Orde” – John Dickie

Prolegomena

 

In de jongste uitgave van het maçonnieke tijdschrift Thoth (nr. 6-2020, blz. 79) staat een kort artikel van Willem Verstraaten over het boek van John Dickie, “De Orde”, met als ondertitel “Hoe de vrijmetselaars bouwden aan de moderne wereld”. (Oorspronkelijke Engelstalige titel: “The Craft: How the Freemasons made the Modern World”)

 

In het volgend nummer van Thoth zal een hoofdstuk uit het boek worden gepubliceerd.

Ik had het al in mijn bezit toen ik het artikel in Thoth las. Dat zette mij aan om niet te wachten en er snel aan te beginnen lezen en ik vatte ook onmiddellijk het idee op om een bespreking te schrijven voor onze eigen Maçonnieke digitale krant Bokkespoor.

 

Het boek is een Maçonnieke geschiedenisreis rond de halve wereld gedurende de jongste 300 jaar in 17 hoofdstukken verdeeld over 405 bladzijden, kost € 39,99 en is verkrijgbaar in zowat elke boekhandel. Er is ook een e-boek-versie aan € 12,99.

 

Aan het schrijven van “De Orde” is vijf jaar onderzoek voorafgegaan en de auteur heeft vele plaatsen die in het boek voorkomen bezocht en gesprekken gevoerd met tal van vrijmetselaars.

De auteur heeft er bewust voor gekozen om geen voet- en eindnoten te gebruiken en dit om het boek zo toegankelijk mogelijk te maken. Er is wel een indrukwekkende bibliografie, met korte noten en citaten opgenomen aan het einde.

 

The London Times omschrijft dit boek als volgt:

‘A superb book that reads like an adventure novel. It’s informative, fascinating and often very funny. … The depth of research is awe-inspiring, but what really makes this book is the author’s visceral understanding of what constitutes a good story’


Methodiek

 

Ik begin met een summiere biografie van de auteur en een lijstje van zijn bekendste werken.

Verder zal ik een indruk geven van de inhoud van De Orde per hoofdstuk, echter zonder benoeming van elk hoofdstuk apart. Ik probeer de - in mijn ogen - voornaamste thema’s samen te vatten en af en toe voeg ik er een kleine persoonlijke aanvulling of opmerking aan toe.

In het boek staan ook afbeeldingen waarvan ik er enkele in deze bespreking opneem.

Ik voeg er ook enkele afbeeldingen aan toe welke niet in het boek staan, maar die soms meer verduidelijken dan de tekst an sich.

Indien ik al eens een (deel)zin letterlijk citeer, dan typ ik die cursief. Dat is ook het geval bij namen die voor het eerst in deze tekst worden genoemd.

De lezer zal ook zien dat ik de woorden Maçonniek en Vrijmetselarij telkens met hoofdletter typ als ware het Goddelijke woorden. Ik doe dit zo goed als altijd en dit enkel uit eerbied. In geval van een letterlijk citaat uit het boek laat ik de hoofdletter weg omdat John Dickie die niet gebruikt.

 

De auteur

 


John Dickie (°Dundee 1963) is een Britse (met Schotse roots) historicus en filosoof, gespecialiseerd in Italiaanse geschiedenis en auteur van boeken over diverse Italiaanse onderwerpen, zoals:

-        Darkest Italy. The Nation and Stereotypes of the Mezzogiorno, 1860-1900 (1999),

-        Cosa Nostra: A History Of The Sicilian Mafia (2004),

-        Delizia! The Epic History of Italians and their Food (2007),

-        A Patriotic Catastrophe. 1908: The Earthquake of Messina (2008),

-        Blood Brotherhoods: the Rise of the Italian Mafias (2011),

-        Mafia Republic: Italy's Criminal Curse. Cosa Nostra, 'Ndrangheta and Camorra from 1946 to the Present (2014).

Dickie is hoogleraar Italiaanse studies aan het University College London, waar hij sinds 1993 doceert.

Televisiereportages maken is een andere bezigheid van John Dickie. Hij maakte reportages over o.a. de maffia, de corrupte financiële malversaties van het Vaticaan en de geschiedenis van de Italiaanse eetcultuur.

 

Wie meer wil weten over het werk van John Dickie kan best zijn zeer interessante Engelstalige website bezoeken; https://johndickie.net/ en zijn profielpagina op de website van University College London https://iris.ucl.ac.uk/iris/browse/profile?upi=JDICK48.

 

Boekbespreking

 

De Maçonnieke tijdreis begint op 14 maart 1743 toen John Coustos (Bern 1703 – 1746) werd opgepakt door “agenten” van het Heilige Officie der Inquisitie in Lissabon, Portugal.

Hij werd ondervraagd over zijn lidmaatschap van de Vrijmetselarij. Toen hij in 1744 na een korte gevangenschap terugkeerde naar Londen schreef hij zijn belevenissen in Lissabon neer in het boek The Sufferings of John Coustos for Freemasonry. Later bleek dat de martelingen die hij zou ondergaan hebben en zijn volgehouden zwijgzaamheid over de Vrijmetselarij grotendeels fictie te zijn. Coustos had wel degelijk een boekje opengedaan, maar dat was wellicht uit lijfsbehoud.

 

In dit eerste hoofdstuk is de toon dat dit boek het lezen meer dan waard is al duidelijk gezet.

 

John Dickie vervolgt zijn werk met een summiere omschrijving van ritualen, tekens, handdrukken en symbolen. Hij vertelt niets dat niet op het internet kan gevonden worden.

Wie echt gericht wil zoeken vindt werkelijk alles, zelfs de woorden M** B****.

 

Het verhaal dat de Vrijmetselarij stamt uit de middeleeuwse steenhouwers wordt door Dickie vakkundig naar de prullenmand verwezen, onder meer omdat het weinig waarschijnlijk is dat steenhouwers sowieso een gilde vormden. Men moet in dezen kijken naar de cultuur in plaats van naar de werkelijkheid van de steenhouwers. Gildes in de middeleeuwen waren plaatsgebonden terwijl steenhouwers eerder nomadisch leefden van bouwplaats naar bouwplaats.

De uitvoerige uitleg van de auteur kan dan wel aannemelijk klinken, maar ik ben het er niet mee eens. Waarom zouden metselaars en steenkappers geen gilde hebben gevormd ondanks hun verplaatsingen. Dat lijkt mij geen beletsel te zijn geweest. De ware historie van de oorsprong van de Vrijmetselarij zal mogelijk nooit met afdoende bewijs kunnen gestaafd worden. Het is misschien net dat mythische karakter ervan dat de Vrijmetselarij aantrekkelijk maakt voor vele Zusters en Broeders.

 

Dickie geeft ook omstandig weer waar volgens hem de Vrijmetselarij dan wel uit voort zou kunnen komen en verwijst daarbij naar de eerste vergadering van William Schaw met vertegenwoordigers van steenhouwers die plaats vond op 27 december 1598, onder vrijmetselaars bekend als Winter Sint-Jan.

De loges die daarna werden opgericht worden dan ook de Schaw-loges genoemd.

 

Wat het jaar 1717 voor de vrijmetselarij betekent hoeft geen verder betoog. Te London verenigen zich vier vrijmetselaarsloges en richtten de eerste grootloge, de latere United Grand Lodge of England. De bijeenkomst in The Goos & Gridiron vond plaats vond op Zomer Sint-Jan, 24 juni.

 

De eerste “carrièremaçon” moet John Theophilus Desaguliers (La Rochelle 13/3/1683 – Londen 29/2/1744) zijn geweest. Maar ondanks ongebreidelde zelfpromotie en het misbruiken van de Vrijmetselarij voor persoonlijk doel, blijkt hij toch verknocht aan de Orde. Hij heeft ritualen herschreven en ze plechtiger gemaakt.

 

De Constituties geschreven door James Anderson werden van zeer dicht nabij gevolgd door Desaguliers. Dickie bestempelt deze als een samenraapsel van mythes. Opmerkelijk in de Constituties is het weglaten van de Schotse Schaw-loges en de sleutelrol van Schotland in het ontstaan van de Vrijmetselarij. Een van verklaringen daarvoor zit volgens Dickie in de vooringenomenheid van de Engelsen tegenover de Schotten.

 

De alom bekende dichter-vrijmetselaar Robert Burns had het aan de welstellende leden van de loge Kilmarnock, de oudste nog werkende loge in de wereld, te danken dat zijn eerste dichtbundel werd gedrukt en gepubliceerd. Dit was mede te danken aan de 14de Graaf van Glencairn, James Cunningham.

 

Een bijzonder beschamend voorval van een spionerende vrouw tijdens een logebijeenkomst wordt door de auteur amusant beschreven. Over deze voor de Vrijmetselarij pijnlijke gebeurtenis werd een spotprent gepubliceerd die ook in het boek werd opgenomen.

 

In het volgende hoofdstuk komt de eerste complottheorie aan bod. De jezuïet Abbé Augustin de Barruel (1741-1820) schrijft Mémoires pour servir à l’histoire du jacobinisme, door Dickie “je reinste idioterie” genoemd.

Daarmee is John Dickie in Frankrijk beland met zijn geschiedenis.

Hij heeft het verder over de in Frankrijk hyperinflatie aan maçonnieke graden die werd ingegeven door het snobisme van de aristocratie. Hieruit zou ook de fabel van de kruisvaarders, meer bepaald de Tempeliers als oorsprong van de Vrijmetselarij te danken zijn.

 

Vrouwen die einde 18de eeuw via adoptieloges veelvuldig de weg naar de Franse Vrijmetselarij vonden moesten wel enkele denigrerende voorwaarden vervullen vooraleer ingewijd te worden.

 


De nevenstaande tekst (boek blz. 102) spreekt voor zich.

 

Van Frankrijk gaat het verder naar Italië, het land waarin de auteur gespecialiseerd is, in al zijn facetten.

Italië kent volgens Dickie de meest gepolitiseerde vrijmetselaarstraditie in Europa.

Het verhaal van de Carbonari wordt uitvoerig beschreven. Het was een republikeins genootschap binnen de napoleontische staat en door de jaren heen waren zij stevig verankerd in de Zuid-Italiaanse samenleving en waren geïnfiltreerd in veel staatsinstellingen en het leger. In feite was het een sekte die banden had met de Vrijmetselarij. Als tegengewicht werd een nieuw geheim reactionair genootschap opgericht, de Calderari (ketellappers).

Deze sekte had waarschijnlijk haar oorsprong in de trinitari, die erg toegewijd waren aan de Heilige Drievuldigheid. 

De oprichter van de Calderari was Antonio Capece Minotolo, prins van Canosa, een fanatiek complotdenker fel geïnspireerd door het paranoïde epos van de eerdergenoemde abbé Barruel.

In Zuid-Italië heerste volgens Dickie een ware geheimebondenkoorts.

Na de eenmaking van Italië waren er, vooral in Napels en Palermo, geheime genootschappen van criminelen die zich toelegden op afpersing. Ze hadden dikwijls machtige vrienden die hen behoedden voor vervolging.

De toenmalige correspondent van The Times omschreef zo een geheim genootschap als “een ongrijpbare sekte, even volmaakt georganiseerd als de jezuïeten of de vrijmetselaars, en wier geheimen nog ondoorgrondelijker zijn”

Het woord sekte was al ingeburgerd en werd vaak gebruikt om dit schimmig fenomeen te beschrijven. Maar er was nog een ander woord dat nog steeds in zwang is, maffia.

 

We steken de Noordelijke Atlantische Oceaan over, net als miljoenen Europese emigranten hebben gedaan sinds 1492. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ook de Vrijmetselarij in deze Nieuwe Wereld voet aan de grond kreeg. George Washington, de aartsvader van Amerika, mag en kan dan ook niet ontbreken in een boek als dit.

Met de onafhankelijkheidsoorlog hebben de Amerikanen afscheid genomen “van alle rituelen en emblemen die het aura schiepen dat de Europese koningshuizen omringden” zo schrijft John Dickie. In de plaats van scepters, kronen, kroningen in kathedralen of Te Deums schiep de jonge republiek een cultus rond George Washington en Washington zelf bombardeerde de Vrijmetselarij tot een “patriottische liturgie”.

Nog tijdens de opbouw van de regeringszetel Washington DC, toen nog Federal City geheten, werd er één van de meest luisterrijke MAÇONNIEKE (hoofdletters van de auteur) optochten mogelijk ooit vertoond bij een dermate gewichtige gelegenheid gehouden.




Deze “gewichtige gelegenheid” was het leggen van de eerste (kubieke) steen van het Capitool door president George Washington, gehuld in zijn Vrijmetselaarsdecors en ging gepaard met Vrijmetselaarssymbolen en dito rituelen. De zilveren plaquette die wed aangebracht vermeldde dat de eerste steen van het Capitool was gelegd in het dertiende jaar van de Amerikaanse onafhankelijkheid, in het Jaar   des waren Lichts 5793.

  

Eerstesteenleggingen van overheidsgebouwen kwamen veelvuldig voor. Er werden ook tal van tempels gebouwd, de ene nog imposanter dan de andere.



Het grootste, meest indrukwekkende Maçonnieke gebouw ter wereld staat in Detroit, Michigan.

 

Samen met de tempels kende de VS ook een exponentiële groei aan loges en leden, dikwijls echter omwille persoonlijke profane ambities.

 

Een nooit opgehelderde verdwijning luidde echter een omkering en wantrouwen in. De zaak William Morgan zou de geschiedenis ingaan als de beruchtste maçonnieke samenzwering in de Amerikaanse geschiedenis.

John Dickie vertelt uitvoerig het relaas en de gevolgen van deze onverkwikkelijke affaire.

Een van die gevolgen was de opkomst van antimaçonnieke politieke bewegingen. In 1830 werd er een eerste nationale antimaçonnieke conventie gehouden in Philadelphia en dit op de vierde verjaardag van de ontvoering van William Morgan.

 

In datzelfde jaar 1830 publiceerde de vierentwintigjarige boer en schatgraver Joseph Smith junior uit Palmyra een van de meest invloedrijke Amerikaanse boeken van de (19de) eeuw, Het boek van Mormon.

De stichter van de Mormoonse Kerk, officieel de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen genaamd liet zich in 1842 inwijden in een loge in Illinois. De impact van de affaire Morgan was toen al een tijdje aan het wegebben. Naar verluidt zou Smith danig onder de indruk zijn geweest van de rijke taal van de symboliek en het ceremonieel van de vrijmetselarij en dat hij die elementen wilde gebruiken in zijn kerkgenootschap.

Zijn zogenaamde “tempelceremonie” is dan ook een variant van Maçonnieke ritualen.

 

Nog iemand die niet werd vergeten in De Orde is Albert Pike, beroemd vanwege zijn in 1871 gepubliceerd boek Morals and Dogma of the Ancient and Accepted Rite of Scottish Freemasonry.

Pike was tegelijkertijd een gedreven rituelenbedenker en een pure racist.

In 1859 schreef hij: ”In zijn gunstigste toestand is de n*ger (asterisk van de auteur) in zijn lusten en driften nog altijd een wild beest dat terstond kan hervallen in zijn oorspronkelijke barbaarse gewoonten. In het bijzonder zijn geslachtsdrift is alleen door angst te temperen; en zelfs de vrees voor en de zekerheid van de meest geduchte en afschuwelijke straf zal die drift niet intomen.”

Pike was ook antikatholiek en sloot zich aan bij een partij die zich verzette tegen immigratie uit katholieke landen zoals Ierland. Hij had verrassend genoeg wel empathie met de inheemse bevolking.

Indianen waren al langer welkom in de loges. De eerste indiaan die nog vóór de onafhankelijkheid door de Britten werd ingewijd was vermoedelijk Thayendanegea, alias Joseph Brant (1743-1807) leider van de Mohawks.

In 1848 werd in Arkansas de eerste loge van en voor indianen, Cherokee nr. 21, opgericht. Er volgden nog indianenloges in 1852 en 1855.

Anders was het gesteld met de zwarte bevolking. Slaven konden geen vrijmetselaar worden. Vele maçons worstelden met het vraagstuk of zwarte mannen en zwarte slaven in het bijzonder meetelden als onderdeel van de mensheid.

Toch waren er al zwarte vrijmetselaars, maar dan in het noorden. In 1775, dus nog vóór de onafhankelijkheid werden 15 vrijgemaakte slaven ingewijd in een Britse militaire loge in Boston, Massachusetts. De bekendste was Prince Hall. Niet lang daarna kregen Hall en zijn zwarte broeders toelating om een eigen loge op te richten.

Dat was de geboorte van de African Lodge nr. 1.

“Witte” loges bleven echter dikwijls weigeren om Hall en zijn broeders toe te laten. Hall zou tot het einde van zijn leven tevergeefs proberen de deuren van witte loges te openen voor zwarte broeders.

 

De Maçonnieke geschiedschrijving van John Dickie gaat verder en keert terug naar Europa, meer bepaald het Vaticaan.

Onvermijdelijk wordt de figuur Léo Taxil ten tonele gevoerd. Deze zogenaamde polemist was achtereenvolgens antikatholiek, vrijmetselaar, antivrijmetselaar en katholieke bekeerling. Over de fantast Taxil is al zo veel geschreven, maar Dickie verwerkt de hele bedriegershistorie op luisterlijke wijze in zijn boek, onder andere de hoax van de Palladisten, een soort duivelsaanbidders en de opvoering van het fictieve personage Diane Vaughan, de oprichtster van de al even fictieve nieuwe Maçonnieke orde, Herboren en Vrije Palladium.

De antikatholieke geschriften van Taxil en daarbij de groeiende invloed van de Vrijmetselarij waren aanleiding tot een bijna spastische overreactie van paus Leo XIII. Op 20 april 1884 vaardige hij dan ook de encycliek Humanum genus uit. Dit document was haast volledig gewijd aan de verdorvenheid van de vrijmetselarij. Het was de meest verregaande veroordeling van de Vrijmetselarij door het Vaticaan, en er zijn er nogal wat geweest in de loop der eeuwen, te beginnen met deze van 28 april 1738 door paus Clemens XII, meer bepaald de bul In Eminenti Apostolatus Specula, waarin hij de vrijmetselarij veroordeelt. Het werd katholieken verboden lid te worden van een loge op straffe van excommunicatie.

 


De meest recente veroordeling vanwege de Katholieke Kerk is deze van 26 november 1983. Toen publiceerde de toenmalige prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer (dit is de huidige benaming van de inquisitie), Joseph kardinaal Ratzinger, nu paus emeritus Benedictus XVI, de verklaring Declaratio de associationibus massonicis, ook Quaesitum est genoemd. De Heilige Stoel had namelijk in 1983 een nieuw Canoniek Wetboek, de Codex Iuris Canonici gepromulgeerd waarin het verbod op lidmaatschap van de Vrijmetselarij niet meer expliciet in voorkwam. De verklaring van Ratzinger moest duidelijkheid scheppen en deed dat ook. Er was niets gewijzigd in de houding van de kerk ten overstaan van de Vrijmetselarij.

 

Vrijmetselarij en kolonialisme vormt ook een belangrijk hoofdstuk in De Orde.

De vrijmetselarij was een soort smeerolie in de machine van de koloniale overheersing; zo schrijft John Dickie.

Dat de Britten de Vrijmetselarij via het kolonialisme exporteerden mag duidelijk zijn.

Er duiken weer bekende namen op in dit hoofdstuk, zoals Rudyard Kipling, die net als Conan Doyle niet alleen Vrijmetselaar was maar ook een verwoed imperialist.

In de Britse koloniën zoals Zuid-Afrika was er net als in de VS geen plaats voor zwarte autochtone burgers. Tot daar de “broederschap” van de koloniale Britse vrijmetselaars.

 

In dit hoofdstuk schrijft Dickie ook over zijn grootvader, Joseph Dickie, een Schotse spoorwegbeambte die op 23 september 1919 werd ingewijd in de loge Saint-George in Aberdeen. Hij was een overlevende van de “Grote Oorlog” die ei zo na in 1918 overleed aan de Spaanse griep.

Kleinzoon John brengt zijn grootvader enkel ter sprake omdat hij zo typerend is voor de vele duizenden ex-soldaten die meteen na de Grote Oorlog vrijmetselaar werden.

 

Sinds in Rusland in 1905 de Protocollen van de wijzen van Sion werden gepubliceerd door Sergej Niloes, een agent van de Ochrana (voorloper van de KGB en de huidige FSK), wordt de Vrijmetselarij in verband gebracht met het Jodendom. Een Nederlandstalige versie verscheen in 1938.

Dat deze Protocollen pure verzinsels zijn werd meermaals aangetoond, maar ze zijn nog steeds “gefundenes Fressen” voor zowel het antisemitisme als voor de antimaçonnerie.

John Dickie omschrijft hoe de drie Europese dictaturen, Italië – Benito Mussolini, Duitsland – Adolf Hitler en Spanje – Francisco Franco, tijdens het interbellum en WO II, ageerden tegen de Vrijmetselarij en daarbij de Protocollen als leidmotief gebruikten.

In Italië was het Vaticaan, hoe kan het ook anders, zeer tevreden met het verbod van Mussolini op de Vrijmetselarij. Er waren echter veel Italiaanse fascisten onder de Vrijmetselaars. Fascistische zwarthemden-vrijmetselaars traden agressief op tegen hun niet-fascistische Broeders.

In Duitsland waren net als in Italië veel Vrijmetselaars het nazi-fascisme wel genegen.

Er waren zelfs loges die het hakenkruis als symbool in hun tempels opnamen. Joden die lid waren werden verplicht hun schootsvel aan de haak te hangen.

Erger was het in Spanje. Daar werd actief jacht gemaakt op Vrijmetselaars en velen werden door de franquisten opgepakt, gemarteld en vermoord. De massamoord op Vrijmetselaars begon reeds enkele dagen na het begin van de Spaanse burgeroorlog. Net als in Duitsland was de reden tot moord niet altijd zuiver Maçonniek. Vele maçons waren sociaaldemocraten en in de ogen van fascisten, nazi’s en franquisten politieke tegenstanders en dus vijanden die vernietigd moesten worden.

In deze landen speelde de katholieke kerk een grote rol in de vervolging van de Vrijmetselarij.

 

Dickie keert nog een keer terug naar de VS. Eind 18de, begin 19de eeuw kende de VS een wildgroei aan Maçonnieke en pseudo-maçonnieke broederschappen. Deze broederschappen steunde vele goede doelen, mede omdat er geen sociaal vangnet was. Weeshuizen, rusthuizen, levensverzekeringen, ziektekostenverzekeringen, uitvaartverzekeringen en noem maar op, ze werden allemaal ofwel opgericht ofwel gesteund door de Vrijmetselarij.

De beurskrach in 1929 deed die opkomst echter teniet. Vele leden konden hun contributie niet meer betalen en haakten af. Er waren ook broederschappen die die de financiële crisis niet zouden overleven.

 

Op dat dieptepunt kreeg de VS zijn bekendste Maçonniek symbool, het “alziend oog” in een gelijkzijdige driehoek op de achterzijde van het ééndollarbiljet.

Er gaan twee versies over het verhaal op welke wijze dat zinnebeeld zo’n prominente plek kreeg.

De eerste stelt dat de Illuminati achter dat zinnebeeld stonden, de tweede stelt dat het een verbeelding was van een alwetende God die veel culturen al heel lang gemeen hebben. Dickie legt uit hoe de tweede versie beter onderbouwd is dan de eerste.

 

Men zal ze hier niet verwachten, maar de bekende zwarte burgerrechtenactiviste, Rosa Parks, beroemd vanwege haar busboycot in Montgomery Alabama in 1955, was lid van de Order of the Eastern Star, de vrouwelijke onderafdeling van een aantal masculiene obediënties en dochter en kleindochter van Princ Hall-maçons.

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op deze Prince Hall-loges en hun burgerrechtenstrijd.

 

De jaren 60 van de vorige eeuw kende de Vrijmetselarij in de VS een ware teloorgang. Van ongeveer 4,1 miljoen leden in 1959 zakte dat aantal tot iets meer dan 1 miljoen bij de jongste telling in 2017. De auteur beschrijft allerlei oorzaken van dit verval.

 

Italië, prominent aanwezig in dit boek “omdat er geen ander land is waar zoveel verschillende aspecten van de geschiedenis van de vrijmetselarij samenkomen”, komt een laatste maal aan bod met, hoe kan het anders, de loge P2 van Licio Gelli.

De Vrijmetselarij was in Italië nauw verweven met de politiek en de loge P2 al helemaal. Ook de oud-premier van Italië, Silvio Berlusconi behoorde tot P2.

In het boek volgt een reconstructie van de oprichting, de oorsprong, de achtergronden en de structuren van deze loge. De ledenwerving en inwijding verliepen nogal onorthodox. Nieuwe leden werden ingewijd “op het zwaardblad” dit wil zeggen dat zij rechtstreeks werden opgenomen door de grootmeester, Licio Gelli. Hij koos mensen die voorname posities bekleedden in de hoge regionen van de Italiaanse staat en financiële wereld en liefst personen die iets te verbergen hadden waarmee hij hen kon chanteren. Gelli hield hun identiteit voor zich en hij deelde de namen enkel mondeling mee bij een wisseling van de wacht. Op die manier werd hij bijna oppermachtig.

 

In het slothoofdstuk geeft de auteur toe dat hij onvolledig is geweest. Hij heeft het niet gehad over de Vrijmetselarij in Scandinavië, Zuid-Amerika en Afrika, behoudens Zuid-Afrika. Hij verwijst daarbij naar de film Terra Maçonica van de Belgische documentairemaker Tristan Bourlard, die wel de hele wereld is afgereisd voor zijn film.

Dickie merkt nog op dat in het jaar 2020 de Vrijmetselarij nog steeds verboden is in bijna alle islamitische landen, behalve Marokko en Libanon.

De historische Maçonnieke reis eindigt in Australië.

 

Epiloog

 

De Orde van John Dickie vervat op sublieme wijze de geschiedenis van de Vrijmetselarij. Hoewel de Vrijmetselarij veel goeds heeft gedaan in de jongste 300 jaar, kunnen er toch heel wat negatieve kanttekeningen bij geplaatst worden. Broederlijkheid was soms ver te zoeken en sommige feiten hebben de Vrijmetselarij blijvend in een slecht daglicht geplaatst.

 

Alhoewel de vrouwelijke Vrijmetselarij goed aan bod komt is er van de gemengde Vrijmetselarij en de federatie Le Droit Humain geen sprake.

 

John Dicke is zelf geen vrijmetselaar en wellicht is dat ook een voordeel om zo neutraal mogelijk te kunnen schrijven.

Het komt mij wel voor dat, ondanks de vele niet-broederlijke feiten die aan bod komen, de auteur de vrijmetselarij toch genegen is.

 

De Orde is een aanrader voor liefhebbers van geschiedenis in het algemeen en de geschiedenis van de Vrijmetselarij in het bijzonder.


Schrijvers-Dichters-Vrijmetselaars (4) Albert Bontridder

Schrijvers-Dichters-Vrijmetselaars (4) Albert Bontridder

Prolegomena

Voor het eerst zal ik het in deze reeks hebben over een Vlaamse dichter die ook Maçonnieke gedichten heeft geschreven. Hij schreef ook vakliteratuur in de vorm van studies en bijdragen over bouwkunst en architectuur. Naast architect en dichter was deze vierde in de rij Schrijvers-Dichters-Vrijmetselaars ook essayist. Als vrijmetselaar schreef hij vele bouwstukken en instructies.

 

Zijn naam zal Maçonnieke poëzieliefhebbers wellicht bekend in de oren klinken:

 

Albert Marcel Alfons Bontridder (Anderlecht, 4 april 1921 - 's-Gravenbrakel, 13 december 2015)

 

 

Al op zijn 15de schreef Bontridder gedichten, samen met zijn goede vriend, de journalist, romancier, essayist en toneelschrijver Jan Walravens. Tot aan zijn dood bleef Bontridder actief als dichter. Zijn laatste werk, Nimbus, verscheen postuum in 2016.

 

Korte biografie


Of Albert Bontridder voetbalsupporter was weet ik niet, maar hij is alleszins geboren in Anderlecht, in de wijk Het Rad, op een boogscheut van het Astridpark waar het voetbalplein van Anderlecht is gevestigd. Misschien heeft hij er als jonge gast de latere voorzitter, Constant Vanden Stock wel zien spelen.

 

Dat was een korte zijsprong, nu terug naar de essentie en naar dichter-schrijver-vrijmetselaar Albert Bontridder.

 

In volle oorlogsperiode studeerde hij in 1942 af aan de Sint-Lucasinstituut als architect. Niet veel later werd hij verplicht om in Duitsland te werken in het kader van de Vrijwillige Arbeidsdienst. Nu zou men dit oxymoron “Chinese vrijwilliger” noemen.


Bontridder had het geluk dat hij zijn Arbeitseinsatz moest doorstaan in Honnef, het huidige Bad-Honnef aan de Rijn ten zuiden van Bonn en slechts 250 km. van zijn woonplaats. Daar was het relatief veilig. De geallieerde bombardementen op het einde van de oorlog waren vooral gericht op het sterk geïndustrialiseerde Ruhrgebied dat meer noordelijker gelegen is. Bontridder had er meer bewegingsvrijheid dan vele anderen die werkelijk slavenarbeid moesten verrichten voor het naziregime.

Op 5 mei 1945 keerde hij terug en hervatte zijn werk als architect en ook als dichter. Hij huwde in 1953 met Olga Dohnalova, een Tsjechische vluchtelinge. Ze kregen twee kinderen

 

Bontridder raakte bevriend met andere bekende schrijver en hij ontwierp de woningen van onder meer Louis-Paul Boon, Marcel Wauters en Marc Galle.

Ook voor Hugo Claus maakte hij het ontwerp voor een woning, maar dat plan werd nooit uitgevoerd.

Voor de Expo 1958 tekende hij het plan voor het UNO-paviljoen.

Hij was gedurende 25 jaar vaste medewerker bij architect Jacques Dupuis, een flamboyant man die alcohol niet schuwde. Alhoewel Bontridder een grote rol heeft gespeeld in de carrière van Dupuis, heeft hij nooit het auteurschap opgeëist van de ontwerpen waarin hij meer dan een hand had, ook niet na de dood van Dupuis in 1984.

 

Naar aanleiding van een retrospectieve van het werk van de architect Albert Bontridder in de Fondation pour l’Architecture in Brussel, vijftien jaar geleden, schreef Hoogleraar Architectuur Sven Sterken het volgende:

“Bij Bontridder moet je de structuur van het plan ontrafelen, zoals je in een gedicht de betekenis tussen de woorden en in het ritme moet zoeken.”

 

In 1947, hij had toen slechts een handvol gedichten gepubliceerd in tijdschriften als Arsenaal en Belgica, werd hij door zijn jeugdvriend Jan Walravens bestempeld als baanbrekend vernieuwend dichter. Arsenaal verscheen tussen 1945 en 1950, over Belgica heb ik geen informatie kunnen vinden.

Bontridder leerde Walravens reeds kennen op de lagere school en zij zouden onafscheidelijke vrienden worden. In Werk van nu uit 1965 schrijft Walravens dat hun vriendschap is “vergroeid ‘als een siamese tweeling’.”

De eerste gedichten van Albert Bontridder weerspiegelden de seksuele begeerte van een jonge man die hij toen was. In het gedicht De maat mijner dromen komt dit duidelijk tot uiting. Zie hierna de eerste strofe.

 

Wat ik bij dage vlucht moet ik des nachts begeeren,

en hoe ik haar ook schuw: dit meisje wordt de prooi

waarop ik mij in droom gelijk een wilde gooi

en zal zij schreeuwend zich met hand en tand verweren.

 

…..

 

Zijn eerste dichtbundels verschenen in 1951, Poésie se brise suivi de Entraineuses, Franstalige gedichten en een Nederlandstalige bundel Hoog water. Hij gaf deze bundels gelijktijdig uit in eigen beheer, maar met de steun van de redactie van het tijdschrift Tijd en Mens, opgericht in 1949 door onder meer zijn vriend Jan Walravens. Bontridder maakte deel uit van de redactie tot aan het einde in 1955. Tijd en Mens was maar een kort leven beschoren, maar was toonaangevend voor de naoorlogse Vlaamse literatuur.  Enkele bekende schrijvers hebben erin gepubliceerd; onder andere, Louis-Paul Boon en Hugo Claus. Van deze laatste werd de eerste versie van Oostakkerse gedichten in het tijdschrift opgenomen.

  

Over poëzie en architectuur zegt Bontridder: “Architectuur en poëzie zijn gemaakt voor dezelfde mensen. Ik probeer beide disciplines te verzoenen. Mijn formule is: architectuur moet poëzie hebben en poëzie moet geconstrueerd zijn.”

 

Albert Bontridder als Vrijmetselaar

 

Bontridder werd in 1981 ingewijd bij de Achtbare Loge Balder te Brussel. Deze Nederlandstalige Loge werkt onder het GOB. Hij is deze werkplaats steeds trouw gebleven en heeft daar vele functies uitgeoefend en was dus zeker geen “Logehopper”.

Over zijn toetreding zegt hij zelf dat hij altijd wil begrijpen. Hij vond de Loge fascinerend, iets verblindends.

Het was een andere dichter, Daniël Van Ryssel, die hem introduceerde. Bontridder was aan het schrijven over architect en vrijmetselaar Léon Stynen, “mogelijk heb ik daardoor het vertrouwen gewonnen van het Grootoosten van België” zo zegt hij zelf in een van zijn laatste interviews.

Van Ryssel noemde Bontridder een vrijmetselaar zonder schootsvel. “We moeten je niet vragen, jij bent het van nature” zou Van Ryssel hem gezegd hebben.

Het laatste deel van dat misschien wel laatste interview zegt in feite alles over de Vrijmetselaar Albert Bontridder: 

“Voor mij draait het engagement om goede wil. Het vergt een inspanning om alles wat niet onmiddellijk vertrouwd is, op die manier te benaderen dat je het wilt begrijpen en assimileren. In de uitdrukking ‘wat ik geloof, weet ik niet’ is het woord weten het belangrijkste. Een mens is iets dat op zichzelf begin en einde is. Ik kan niet buiten mijzelf. Het is wel zo dat ik zonder de andere niets ben. Ik besta omdat jij er bent. Het is dus belangrijk om wat rondom ons is te assimileren en te aanvaarden. En verder, als het om doen en laten gaat en om de wereld rondom ons, dan beweer ik het volgende: het is verwaand om achterom te kijken en te zeggen: ‘Heb ik dit en dat gepresteerd’? Zoiets is totaal overdreven en heeft geen impact op het zijn.”

 

In het boek Zeven jaar en meer, uitgegeven in 2005 door het Fonds Marcel Hofmans zijn bijna tachtig bouwstukken en instructies van Bontridder gebundeld. Dit boek is echter niet meer verkrijgbaar, ook niet antiquarisch. Ik heb de halve wereld afgezocht op het internet, maar helaas.

  

















Tot slot een Maçonniek gedicht;

Het is het tweede gedicht uit de cyclus Inwijding  van de bundel Is de Acacia mij bekend?

  

Bij de eerste reis

door de aanschuivende ozonlagen

zoeken je aarzelende voeten

de onbetrouwbare steun

van vallende treden.

 

Onder je oksels, in je lenden,

bedeesde handen,

aan je huid

de tastende electroden

van de aanwezigen.

 

De adem van Assyrische krochten

dringt in je wervels

van heiligbeen naar nekgewricht,

rukt je hoofd in winkelhaak,

plant in je neusholten

de geur van het geboren worden.

 

Klauwen uit alle richtingen

breken je houvast,

je nulpunt.

 

In de holte

tussen keel en bekken

dient elk geformuleerd begrip

te sneuvelen.

 

Rond je navel provoceren

concentrische vragen

kortsluiting

tussen je einde en begin.