vrijdag 20 november 2020

Schrijvers-Dichters-Vrijmetselaars (3) Hubert Lampo

Schrijvers-Dichters-Vrijmetselaars (3) 

(verschenen in Bokkespoor nr. 14 d.d. 16 november 2020)

Prolegomena

De derde aflevering van deze korte reeks heeft wat op zich laten wachten, maar daar zijn we dan weer.

We blijven in België met een meer bekende en meer recente schrijver dan de twee vorigen. Geen dichter deze keer, maar een romanschrijver en essayist.

Ik denk dat ik maar één bekende boektitel hoef te vermelden om te weten over wie het deze keer gaat. Het is de auteur van De komst van Joachim Stiller, uitgegeven in 1960, hetzelfde jaar als zijn inwijding in de Vrijmetselarij. Deze roman werd in 1976 verfilmd.

Hubert Lampo (1920-2006), De Waag Turnhout (GOB)

Het oeuvre van Hubert Lampo is erg uitgebreid en omvat romans, essays, verhalen, monografieën en interviews.

Korte biografie

Hubert Lampo werd kort na het einde van de tweede wereldoorlog, op 1 september 1920, geboren in Antwerpen, in de wijk Het Kiel. Deze wijk is bekend vanwege het olympisch stadion en voetbalclub Beerschot. In zijn geboortejaar werden in Antwerpen de olympische zomerspelen gehouden.

Zijn vader was postbediende en zijn moeder onderwijzeres. Zij waren socialistisch gezind en waren niet gedoopt, hetgeen in die tijd zeer uitzonderlijk was.  Lampo schrijft hierover: “Hoewel mijn vader nooit flamingant wordt in de partijpolitieke betekenis van dat woord, telt hij onder zijn vrienden nogal wat Vlaamsgezinden. De Lampo’s zijn rood.”

Hubert Lampo begint zijn opleiding aan de Stedelijke Jongensnormaalschool waar hij onder meer lessen recht krijgt van niemand minder dan Nico Gunzburg (zie Bokkespoor nr. 10). Docent geschiedenis was historicus Rob Van Roosbroeck die tijdens de oorlog lid was van de Algemene SS-Vlaanderen. Lampo werd in 1939 onderwijzer en vroeg uitstel van legerdienst omdat hij verder wilde studeren aan de Middelbare Normaalschool. Daardoor werd hij niet gemobiliseerd toen de oorlog begon. Twee jaar later kreeg hij het diploma van geaggregeerd leraar in het lager middelbaar onderwijs, Frans, Latijn en geschiedenis. Hij stond maar tot 1944 voor de klas, niet aan een secundaire maar aan een lagere school van het stedelijk onderwijs. Hij ruilde de klas in voor een job op het Archief en Museum voor Vlaams Cultuurleven in Antwerpen was daarna rijksinspecteur van openbare bibliotheken. Hij vervolgde zijn loopbaan als journalist en kunstcriticus. Zo was hij redactiesecretaris van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, het weekblad Parool en redacteur kunst en literatuur van de Volksgazet. In die laatste hoedanigheid was hij verantwoordelijk voor de cultuurpagina’s en recenseert zowel Nederlandstalige literatuur, maar ook literatuur uit andere taalgebieden. Hij schreef ook kritieken van theatervoorstellingen en tentoonstellingen van schilderijen en andere beeldende kunsten. Hij deed dit 19 jaar lang, van 1946 tot 1963. Al deze recensies en kritieken vormden een zeer grote bron van de literatuur- en kunstgeschiedenis in de naoorlogse periode.

Verder werkte Lampo mee als redacteur van een aantal tijdschriften, zoals onder meer De Vlaamse Gids, Dietsche Warande & Belfort en Ons Erfdeel. Begin jaren 70 van de vorige eeuw was hij kort voorzitter van de Vereniging voor Vlaamse Letterkundigen.

Hubert Lampo debuteerde in 1943 met de psychologische roman Don Juan en de laatste nimf. Met zijn tweede roman Hélène Defraye uit 1944 behaalde hij zijn eerste literatuurprijs, de romanprijs van de provincie Antwerpen, welke hij nogmaals ontving in 1957 voor De duivel en de maagd.

Voor De komst van Joachim Stiller ontving hij de Driejaarlijkse Staatsprijs van België.

In 1989 vereerde de Université Stendhal in Grenoble Lampo met een eredoctoraat. Tegelijkertijd werd hij ereburger van de stad Grenoble.

Dit is slechts een greep uit de talrijke onderscheidingen die Lampo tijdens zijn schrijversloopbaan mocht ontvangen. Hij werd in 1982 zelfs door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren 1982 voorgedragen voor de Nobelprijs voor Letterkunde.

Samen met Johan Daisne was Hubert Lampo in het Nederlandse taalgebied pionier van het Magisch-Realisme, een literatuurstroming, gekenmerkt door het samengaan van realisme, fantasie en het bovennatuurlijke die vooral tot bloei is gekomen in de tweede helft van de 20ste eeuw. Over het magisch-realisme schrijft Lampo: “Het magisch-realisme vervreemdt ons per definitie niet van de werkelijkheid, wel verleent het de verbeelding meer armslag en roept het verrassende, soms poëtische alternatieven in het leven.”.

Hubert Lampo leed aan de ziekte van Alzheimer en overleed op 12 juli 2006 te Essen, op 85-jarige leeftijd. Een jaar eerder stierf zijn echtgenote, hetgeen hij heel moeilijk kon verwerken. Sinds haar dood verbleef hij in het bejaardenhuis van Essen.

Hubert Lampo als Vrijmetselaar

Zoals in de inleiding al vermeld, werd Hubert Lampo ingewijd in de Vrijmetselarij in 1960, het jaar dat zijn roman De komst van Joachim Stiller verscheen, en dit in de AL De Geuzen GOB, de tweede Nederlandstalige Loge in Antwerpen die vier jaar eerder werd opgericht. Lampo schijnt zich als agnost heel goed te hebben thuis gevoeld in deze werkplaats.

Wanneer Lampo lid is geworden van de AL De Waag GOB, O Turnhout, heb ik niet kunnen achterhalen.

Lampo had, zoals het een Vrijmetselaar past, veel vertrouwen in de verbeterbaarheid van het mensdom. In de roman De Elfenkoningin, die hij als zijn testament beschouwde, blijkt dat onder meer uit de rol van een geïdealiseerde vrijmetselarij. In deze roman laat hij de vrijmetselaar Fred Nieuwland zeggen: “Waar het op aankomt is de eerbied voor al wat leeft, de trouw tegenover elkaar, de optimale tolerantie, het begrip voor andermans gebreken, de gedesinteresseerde solidariteit, de bestendige arbeid aan de geestelijke, aan de humanistische cultuur. Blijven de resultaten vaak achter bij onze dromen, toch is er veel dat bezinkt, een soort van sediment van menselijkheid, van vertrouwen in de mogelijkheden van een betere wereld.”

Prof. Anton van de Sande, emeritus bijzonder hoogleraar Vrijmetselarij aan de Universiteit Leiden en oud hoofddocent Cultuurgeschiedenis van de Nieuwe Tijd aan de Radboud Universiteit Nijmegen schreef het hoofdstuk Vrijmetselarij in België in de monografie  Hubert Lampo, een portret. Hij zegt in dat artikel: “Nader onderzoek naar wat vrijmetselarij voor Lampo zelf heeft betekend, kan mogelijk meer klaarheid brengen over de positie van de vrijmetselarij in het culturele en politieke spectrum van België in de laatste decennia van de voorbije eeuw.” En hij voegt eraan toe: “Dat onderzoek laat ik graag aan anderen over.” Er is dus nog werk aan de winkel voor maçonnieke onderzoekers.

In dezelfde monografie staat een heel goed en lang bwst getiteld Maçonnerie, geen ‘Ersatz’ voor godsdienst. Over de titel zegt Lampo zelf dat het voor de meesten onder de aanwezige broeders de indrukmoet geven een gemeenplaats te zijn.

Als hij het heeft over de grove misvattingen over de Vrijmetselarij bij de man in de straat, men in Limburg vrijmetselaars zowat zouden identificeren met de legendarische bokkenrijders (sic).

Over “de waarheid" schrijft hij, refererend naar de “katholieke waarheid”: “Vermits wij geen geopenbaarde waarheid bezitten, beweren wij ook niet dat onze waarheid de enige is. Wij zijn relativisten. Wij weten dat de waarheid een polyvalent en vaak door de omstandigheden geconditioneerd verschijnsel is. Wij onderzoeken met onze geestelijke vermogens…”

Een deel van het archief van Hubert Lampo heeft hij zelf al aan het Letterenhuis geschonken, maar zijn zoon Jan heeft begin van dit jaar zoals hij zelf zegt “al de rest naar het Letterenhuis gesleept, waaronder een aantal mano- en typoscripten van maçonnieke bouwstukken. Misschien worden deze teksten ooit gedigitaliseerd.

Ondertussen, allen naar het Letterenhuis!

donderdag 10 september 2020

Schrijvers-Dichters-Vrijmetselaars (2) Nico Gunzburg

 (verschenen in Bokkespoor editie 10 van 07/09/2020)

Schrijvers-Dichters-Vrijmetselaars (2)

 

Prolegomena

Voor het tweede opstel over Dichters/Schrijvers-Vrijmetselaars blijven we in België, in Vlaanderen en komen we terecht bij een Vlaams-nationalist van Joods-Letse afkomst.

Het Vlaams-nationalisme van het begin van de 20ste eeuw en tijdens het interbellum was niet zoals nu, voornamelijk gebrand op zelfstandigheid en onafhankelijkheid, maar had bij velen, vooral bij academici, in de eerste plaats het invoeren van het Nederlands in de scholen, universiteiten en in de overheidsorganen op het oog. Ook het magere Nederlandstalige cultuurleven moest gestimuleerd worden.

Zo was het ook bij Nico Gunzburg (1882-1984), professor UG, dichter en diplomaat, ... (GOB), (AASR, 33°).

Gunzburg was veel meer dan een Vlaams-nationalist. Als dichter stelde hij niet zo veel voor, maar zijn grote kwaliteiten kwamen op een ander vlak boven drijven, zowel nationaal als internationaal.

Korte biografie

Het meest bekende citaat van Nico Gunzburg komt niet uit een van zijn gedichten, het zijn acht woorden die hij tegen de rector van de Gentse universiteit uitsprak: “Ik heb een huis, wil u het hebben?”.

De Universiteit Gent had eind 1936 geen geld om op het voorstel van Nico Gunzburg en Jules Simon in te gaan en een Criminologisch Instituut op te richten. Gunzburg kocht zelf een huis en stelde het met de bekende gevleugelde woorden ter beschikking van de rector en de universiteit. Hij gaf ook zijn gehele bibliotheek in bruikleen aan het nieuwe instituut.

Deze feiten karakteriseren het lange leven en het belangrijke werk van Nico Gunzburg.

Nico Gunzburg kwam als driejarige samen met zijn familie naar België. Zij waren gevlucht uit Letland, dat toen nog deel uitmaakte van Rusland, wegens de moorddadige anti-Joodse pogroms die talrijk plaats vonden eind negentiende eeuw. Hij werd geboren in Riga op 2 september 1882 als zoon van joodse ouders en had nog een broer Isi en een zuster Eugenie.

De familie Gunzburg arriveerde in1885 in Antwerpen waar vader Salman Gunzburg zijn nieuwe carrière begon als vertegenwoordiger van een Russisch graanconcern. 

Nico werd door zijn vader, die geen praktiserende Jood was, niet naar een joodse school gestuurd. Nico liep school aan het Koninklijk Atheneum in Antwerpen waar hij beïnvloed werd door de Vlaams-nationalistische dichter Pol De Mont. Van Pol De Mont wordt gezegd dat hij van al zijn leerlingen flaminganten heeft gemaakt.

In het Atheneum van Antwerpen liggen de Vlaams-liberaal-humanistisch wortels van Nico Gunzburg.

Tijdens zijn scholierentijd ging hij ook naar het conservatorium en kreeg daar les van o.a. Peter Benoit en Lodewijk Mortelmans.

Reeds als leerling aan het Atheneum schreef Gunzburg gedichten die dankzij zijn leraar Pol De Mont werden opgenomen in tijdschriften als de Kunstbode, Uilenspiegel, Lucifer, L’art moderne en de Vlaamse Gids.

Van zijn gedichten zijn er een aantal op muziek gezet, o.a. de cantate Jong Vlaanderen.

Er zijn slechts twee dichtbundels van Gunzburg verschenen; Van ziel en zenuw en Gedichten.

Na de humaniora studeerde Gunzburg Rechtsgeleerdheid aan de ULB. Samen met de liberale politicus Julius Hoste en Frans van Cauwelaert stichtte hij de “Algemeen Vlaams Studentenbond”. Hij was ook voorzitter van de Vlaams-liberale studentenkring Geen Taal Geen Vrijheid.

Na zijn studies vestigde hij zich in Antwerpen als advocaat en kreeg op korte termijn veel faam.

Al van in het begin van zijn loopbaan schreef Gunzburg tal van wetenschappelijke teksten en werd hij veel gevraagd als spreker. Intussen bleef hij samen met andere vooraanstaande rechtsgeleerden ijveren voor de vervlaamsing van de rechtsgeleerdheid en de rechtbanken. Hij richtte “De Bond der Vlaamse Rechtsgeleerden” op waarbij hij zich vooral inzette voor de “Vervlaamsching der Gentse Hoogeschool”.

Tijdens de eerste wereldoorlog werd Gunzburg aangesteld als attaché bij de Belgische regering in ballingschap in Le Havre. Nog tijdens WO I werd hij naar het neutrale Nederland gestuurd om er secretaris te zijn van de Economische Commissie der Geallieerden.

Dat was het begin van de internationale carrière van Nico Gunzburg.

Na de eerste WO blies hij de commissie ter vervlaamsing van de universiteit van Gent nieuw leven in. Hij schreef de Franstalige brochure La flamandisation de l'Université de Gand.

Dat was de aanzet tot de wet-Nolf die het begin inluidde van de vernederlandsing van de universiteit, nog niet volledig, maar dan toch gedeeltelijk. Zes jaar later was de Gentse unief dan toch helemaal Nederlandstalig.

In 1923 werd hij zelf professor in Gent, waar hij De encyclopedie van het recht en Burgerlijk recht doceerde.

Het eerste Nederlandstalige handboek over het huwelijkscontract, werd door Gunzburg geschreven en gepubliceerd in 1927. Hij was ook vele jaren werkzaam in de Commissie, belast met de voorbereiding van de Nederlandse tekst van de Grondwet, de Wetboeken en de voornaamste wetten en besluiten, de zogenaamde Commissie Van Dievoet.

Na de inval van de Duitse troepen op 10 mei 1940, ging Gunzburg op 14 mei naar Frankrijk waar hij in opdracht van de Belgische regering de Commission universitaire Belge oprichtte.

Omdat hij als Jood gevaar liep aangehouden te worden door de collaborerende Vichysoldaten stuurde de Belgische regering in ballingschap hem als ambassadeur naar Brazilië. In die hoedanigheid leerde hij de president en de minister van justitie kennen. Die stelden hem op hun beurt aan als specialist bij het comité dat een nieuwe code pénal moest voorbereiden.

Deze code pénal wordt nog steeds gebruikt in Brazilië.

De Amerikaanse ambassadeur in Brazilië verschafte Gunzburg een visum voor de USA omdat men dacht dat Brazilië de kant van Duitsland zou kiezen en het dus opnieuw gevaarlijk werd voor Joden.

In de USA werd Gunzburg lid van het Office of War Information.

Na WO II heeft hij ook meegewerkt aan de juridische voorbereidingen van het beroemde proces van Nürnberg waar Nazi-kopstukken werden veroordeeld.

De vrouw van Gunzburg werd in 1942 door de Duitsers gedeporteerd naar de omgeving van Berlijn, waar ze in een kamp als verpleegster moest werken. Haar broer en zuster werden in 1941 door de Russen uit Letland gedeporteerd. Er is van hen niets meer vernomen.

De broer van Nico, Isi, werd in 1943 door de Duitsers aangehouden en vermoord.

In 1946 heeft hij zijn vooroorlogse activiteiten heropgenomen, zowel aan de balie als aan de universiteit. Hij stopte zijn advocatenpraktijk in 1947 toen hij een vaste betrekking had als professor aan de universiteit van Gent.

In 1952 ging Gunzburg in emeritaat maar dat betekende niet het einde van zijn werkzaamheden. Een jaar later werd hij professor aan de universiteiten van Djakarta en Djogjakarta in Indonesië dat na de oorlog onafhankelijk werd van Nederland.

Nico Grunzburg als Vrijmetselaar

Loge Marnix van Sint-Aldegonde, opgericht in 1889 en een jaar later officieel erkend, werd opgericht door een Vlaamse groep welke zich afscheurde van Les Elèves de Thémis. Het op Vlaanderen gerichte maçonnieke werk en het cultuurflamingantische streven naar de creatie van een Vlaamse (intellectuele) elite was de grote doelstelling.

Marnix van Sint-Aldegonde werd een forum voor figuren als Maurits Sabbe, Nico Gunzburg, Pol de Mont en anderen. Globaal genomen waren de Vlaamse vrijmetselaars van Marnix gematigd en realistisch. De overgrote meerderheid was niet te vinden voor de bestuurlijke scheiding.

In deze loge werd Gunzburg als laatstejaarsstudent ingewijd op 21 april 1906. Over die inwijding, hoe hij ertoe kwam om Vrijmetselaar te worden en wat de Vrijmetselarij voor hem geweest is, leverde Gunzburg begin jaren 70 van vorige eeuw een bouwstuk op. De tekst ervan is, zij het onvolledig, verschenen in het Jaarboek nr. 20, 2012 van de Studiekring vzw Trigonum Coronatum (blz. 13-44)

Bij zijn inwijding werd er een gedicht van hem voorgelezen “Bankiersvrouw”.

 

Ze is rijzig rank gebouwd en vormen elegant,

saffier, topaas, robijn aan de edel ted’re hand,

een flikkerend kleurenspel, granaat lazuren-blauw…

fortuin bewust getooid met echte Brugse kant,

langsheen de hoge borst en ’t rijk borduur der mouw.

Zo staart ze u vriendelijk aan, alsof ze u groeten wou!

Maar ei, dat mag ze niet. Er is sociaal verschil.

En eeuwig zal ’t bestaan, vermits het nog bestaat.

 

Er werd gevraagd of hij dat gedicht kende en of hij nog altijd zulke bewondering had voor bankiersvrouwen. ‘De ondervrager geselde mij als “bourgeois” en zei toen dat het een mooi gedicht is” zo vertelt Nico Gunzburg zelf over zijn inwijding.

De in de korte biografie genoemde wet-Nolf, kwam tot stand met steun van andere Vrijmetselaars, o.a. Frans Van Cauwelaert, Camille Huysmans en Louis Frank van de loge Les Amis de Commerce et la Persévérance Réunis.

In zijn loge was Gunzburg achtereenvolgens hulpredenaar, redenaar, 2de opziener en ten slotte Voorzittend Meester. In 1936 werd hij Grootredenaar bij het GOB.

Als lid van de Association Maçonnique Internationale reisde hij veel, o.a. naar Istanbul waar hij Mustafa Kemal, aka Ataturk ontmoette.

Epiloog

Het leven, werk en Vrijmetselaarscarrière van Nico Gunzburg is te omvangrijk om in zijn geheel weer te geven en de tekst zou onlinekrantje als Bokkespoor veel te lang maken.

Het al aangehaalde artikel in Jaarboek nr. 20, 2012 van de Studiekring vzw Trigonum Coronatum en het internet bieden meer soelaas voor diegenen die er meer over willen weten.

Nico Gunzburg overleed te Antwerpen op 5 maart 1984 en ligt begraven op de joodse afdeling van begraafplaats Schoonselhof.

 

maandag 13 juli 2020

Schrijvers-Dichters-Vrijmetselaars (1) Emmanuel Hiel

(verschenen in editie 6 van Bokkespoor)



Schrijvers-Dichters-Vrijmetselaars (1)

Prolegomena
In deze editie van het Bokkespoor begint een reeks over Schrijvers-Dichters-Vrijmetselaars. Er zullen heel bekende aan bod komen, maar ook minder bekende en vergeten auteurs.
De stukken zullen heel verschillend qua lengte zijn, omdat er niet over elke auteur veel te schrijven valt. Dat hangt uiteraard af van onder meer de bekendheid en de publicaties van en over de auteur als onderwerp.
Wie interesse heeft in deze nieuwe reeks wens ik veel leesgenot.


Emmanuel (Emanuel) Hiel (Sint-Gillis-bij-Dendermonde 30 mei 1834 – Schaarbeek 27 augustus 1899)

Korte biografie
De reeks Schrijvers-Dichters-Vrijmetselaars start met een voor velen onbekende auteur. Men moet al gericht gaan zoeken om iets over Emmanuel Hiel te vinden. Op 30 mei is het 186 jaar geleden dat Emmanuel Hiel werd geboren. Mooi op tijd dus om met hem deze reeks te beginnen.
Emmanuel Hiel was lid van Les Amis Philanthropes nº 1 Bruxelles (GOB), maar daarover meer aan het einde van dit opstel.
Emmanuel Hiel, geboren en getogen te Sint-Gillis-Dendermonde als zoon van een tuinman, begon zijn carrière als redacteur bij de “Gazette van Dendermonde”. Hij had in het begin van zijn loopbaan verschillende beroepen zoals hulponderwijzer, steenhouwer, klerk in een touwslagerij en boekhandelaar, maar dat laatste enkel en alleen voor de “Vlaamsche taal”.
Toen zijn boekenwinkeltje op de fles ging, werd hij achtereenvolgens tolbeambte, beambte bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. In 1867 werd hij professor in Nederlandse voordracht bij het Koninklijk Conservatorium te Brussel, en in 1869 werd hij bibliothecaris van het koninklijk Nijverheidsmuseum. Hij werkte ook mee aan tijdschriften als Het Nederduitsch Maandschrift, De Zweep, Flandria, “De Vlaamsche School”, en de krant Het Laatste Nieuws.
Hiel schreef naast lyrische gedichten ook toneelspelen, libretti en liederen waarvan er sommige op muziek werden gezet door zijn tijdgenoot Peter Benoit. Van Benoit is ook vaak beweerd dat hij Vrijmetselaar was, maar daar is nooit enig bewijs voor gevonden.
Benoit werd in zijn tijd de grootmeester van de Vlaamse muziek genoemd en dit mede door het op muziek zetten van de oratoria en liederen van Hiel.
Net als Hiel was Benoit een vurige Vlaams-nationalist.
Soms schreef Hiel onder het pseudoniem G. Hendrikssone.
Hij schreef niet alleen zelf, maar was ook een vertaler van meestal Hoogduitse liederen, maar ook omgekeerd werden verschillende van Hiel's gedichten in het Hoogduits en in het Frans vertaald.
Hiel vestigde zich in 1857 te Schaarbeek en was te Brussel zeer actief als liberaal-vrijzinnig en radicaaldemocratisch flamingant in verenigingen als Vlamingen vooruit en het Willemsfonds. Andere Vlaamsgezinde bewegingen waarin Hiel actief was zijn: De Distel, het Kunstgenootschap van Brussel, Geen Taal Geen Vrijheid, De Vlaamsche Wacht.
Hij was heel democratisch en sociaal ingesteld, zoals vele sociaalliberalen in zijn tijd hetgeen onder meer tot uiting kwam in de bundel Werkmansliederen. Die sociale en democratische sympathieën blijken ook uit zijn vriendschap met Emiel Moyson – bekend van de socialistische mutualiteit die zijn naam draagt - en uit de verkoop van zijn eerste dichtbundel, Looverkens uit 1859, ten bate van de Gentse stakende wevers.
Hiel overleed op 65-jarige leeftijd in Schaarbeek.
Op het Poggeplein van die gemeente staat een borstbeeld van de schrijver,
en aan zijn woning in Schaarbeek werd een gedenkplaat aangebracht.
Zijn achterkleindochter Lydia Deveen is socialistische eresenator en emerita-hoogleraar kunstgeschiedenis aan de VUB. Zij is de weduwe van Frans De Pauw, medestichter van de VUB.

Emmanuel Hiel als Vrijmetselaar
Over Hiel als Vrijmetselaar is niet zoveel bekend.
In 1868 werd hij ingewijd in de Brusselse loge Les Amis Philanthropes n°1 (GOB), een van de oudste loges in België.
De eerste Brusselse Willemsfondsafdeling Schaarbeek-Sint-Joost werd in 1879 opgericht dankzij Emmanuel Hiel en met financiële en logistieke steun van zijn loge.
In de gedichten die ik heb kunnen uitpluizen naar Maçonnieke elementen, heb ik niets kunnen vinden dat verwijst naar zijn lidmaatschap van de loge.
Uit het gedicht hieronder kan men wel zijn vrijzinnigheid afleiden en met heel veel goede wil toch ook een paar verwijzingen naar het bouwen aan de tempel der mensheid.

Zoo sta ik hier.

Zoo sta ik hier, een kind der aarde,
met 't hert vol levenslust en jeugd,
ik schat zoo gaarne naar zijn' waarde,
het werk, de min, de deugd, de vreugd!
En wat het brood in mij komt sterken,
wat 't krachtig bier mij geeft aan gloed,
dit wordt besteed aan goede werken,
dit geeft mij, tot het weldoen, moed.

Dat ik een werker ben van 't heden
en bouwen moet aan 't reuzensticht,
op wiens miljoenen stoute treden
de mensch zich immer hooger richt;
dat ik hier onverpoosd moet streven
voor alles dat zich edel toont,
bewijzen moet door gansch mijn leven
wat vroom gevoel mijn' borst bewoont;

dat ik de waarheid slechts moet dienen,
die steeds zich tegen 't kwaad verzet,
verachten moet de kwezelsmienen,
het handenvouwen, 't valsch gebed;
dat ik de lieve vrouw moet minnen,
niet boven mij in 't hemelrijk,
maar die mij mint met ziel en zinnen
en geeft van hare liefde blijk:

dit leert mijn godsdienst! of hij goed is?
hij heeft mijn' geest verlicht, gevormd,
en altijd houdt hij mijnen moed frisch
wanneer het booze rond mij stormt;
en heb ik ernstig hem gekweten,
tot dat ik eens in de aard verdwijn!
dan zal er, is mijn lied vergeten,
wel ruste voor mijne assche zijn.



zaterdag 23 mei 2020

Twee memorabele data in de sociale en democratische volksstrijd.


(verschenen in editie 2 van Bokkespoor)

Twee memorabele data in de sociale en democratische volksstrijd.

1 mei, herdenking van de bloedige oorsprong van de Dag van de Arbeid

Het is weer 1 mei geweest, Dag van de Arbeid of het Feest van de Arbeid, dit jaar echter zonder optochten, straatfestivals en gevleugelde toespraken.
Arbeid is niet altijd een feest, vroeger niet en ook nu niet. Denk maar aan de benarde werkomstandigheden in vele landen van Zuid-Amerika, Azië en Afrika.
Hoewel er altijd een grote menigte op 1-meimanifestaties aanwezig is, betwijfel ik of er vele syndicalisten, socialisten, communisten en anarchisten wel weten waar de oorsprong ligt van deze feestdag.
Eind negentiende eeuw stond voor de arbeiders in vele westerse landen en de VS in het teken van de achturige werkdag. In de McCormick-fabrieken voor landbouwmachines in Chicago brak er een staking uit die gepaard ging met een vier dagen durende demonstratie van 1 tot en met 4 mei 1886 die in bloed werd gesmoord.
Op het centrale plein van de uit haar voegen barstende industriestad Chicago hielden enkele vakbondsleiders toespraken voor de stakers en demonstranten. Toen de politie de bijeenkomst en de toespraken wilde stoppen werd er een bomaanslag gepleegd tegen de politie. Eén politieman stierf ter plekke en zes anderen bezweken daarna aan hun verwondingen. De politie begon onmiddellijk op de massa te schieten. Het aantal doden onder de demonstranten is nooit officieel vastgesteld.
Zeven vakbondsleiders en anarchisten werden voor de bomaanslag en voor samenzwering tegen de staat ter dood veroordeeld, en dat op grond van weinig of geen bewijs. Een achtste beschuldigde kreeg gevangenisstraf in plaats van de doodstraf omdat hij niet bij de demonstratie aanwezig was.
Opmerkelijk feit is dat vijf van de acht veroordeelden Duitse immigranten waren en een zesde de zoon van Duitse immigranten.
Deze dag is de geschiedenis ingegaan als de Haymarket-affaire – naar de naam van het plein waar de demonstratie en de schietpartij plaatsvonden - en is de oorsprong van de Dag van de Arbeid op 1 mei met als grondslag de achturige werkdag.
Het is met deze gebeurtenissen wel duidelijk dat de Vrijmetselaarsgeest van de Founding Fathers ver weg was.
De eerste internationale Dag van de Arbeid werd op 1 mei 1890 gehouden. Dit werd beslist op het eerste congres van de Tweede Internationale – een internationale organisatie voor socialistische partijen en vakbonden opgericht op 14 juli 1889 - en was voorgesteld door de Amerikaanse vakbond American Federation of Labour (AFL).
Een jaar na de eerste internationale Dag van de Arbeid werden in het Franse Fourmies op 1 mei 1891, bij een manifestatie voor de achturendag negen demonstranten doodgeschoten. Acht van de negen slachtoffers waren tussen elf en twintig jaar oud. De negende was dertig jaar.
In grote delen van de wereld is 1 mei een officiële feestdag, ook in België, maar niet in Nederland.
Soldaten van het Rode Leger plantten op 1 mei 1945 de vlag van de Sovjet-Unie op het stukgeschoten Rijksdaggebouw in Berlijn. Stalin had daarop aangedrongen omdat het een grote symbolische stimulans voor zijn troepen en natuurlijk voor zijn bewind zou zijn.

Op 1 mei 1955 werd door paus Pius XII de feestdag van de “Heilige Jozef Arbeider” ingevoerd om een christelijk tegenwicht te bieden aan de socialistische Dag van de Arbeid. De Christelijk Arbeidersbeweging heeft haar eigen feest op Hemelvaartsdag en dit ter herdenking van de pauselijke encycliek Rerum Novarum over de sociale leer van de Kerk.
Rerum Novarum inspireerde priester Adolf Daens om de slechte werkomstandigheden in de negentiende eeuw te bestrijden.
Sinds 1 mei 1996 organiseert ook het Vlaams Blok (nu Vlaams Belang) haar eigen 1-mei-viering. Deze kaping van een socialistisch symbool moet deze partij een arbeidsvriendelijk imago aanmeten. Kopstuk Filip De Winter zei naar aanleiding hiervan: “Eerst namen we hun kiezers af, nu hun symbolen.” “Hun” staat uiteraard voor de sp.a. Op de eerste 1-mei-viering van het VB legden ze bloemen neer aan het standbeeld van priester Daens. Provoceren, dat kunnen ze goed bij het VB.


18 april 1902 De bloednacht van Leuven

Niet alleen de achturige werkdag heeft bloed gekost, ook de democratisering van verkiezingen heeft slachtoffers gemaakt.
Om stemrecht te krijgen moest men in het prille België van na 1830, 20 Frank belastingen betaald hebben. Dat maakte dat minder dan 2% van de bevolking stemrecht had. Het nieuwe onafhankelijke land werd daardoor de exclusieve eigendom van de aristocratie en bourgeoisie. Het was een unionistische verbond tussen katholieken en liberalen. Aan dit verbond kwam een einde met de oprichting in 1841 van de progressieve Liberale Vereniging onder impuls van de Leuvense Franstalige Loge La Constance (opgericht onder de Grand Orient de France, 1833 overgegaan naar Grootoosten van België, 1959 overgegaan naar Grootloge van België).
Een eerste wijziging van de kieswet werd door de socialistische beweging bekomen in 1893. Het cijnskiesrecht werd vervangen door het Algemeen Meervoudig Stemrecht. Iedere man vanaf vijfentwintig jaar kreeg één stem. Huiseigenaars, gediplomeerden en gefortuneerde huisvaders konden een bijkomende stem uitbrengen met een maximum van drie. Ook gold vanaf toen de stemplicht.
Deze kleine democratische vooruitgang werd niet zonder slag of stoot gekregen. Het was een compromis dat na de algemene werkstaking van april 1883 tot het bekomen van het algemeen stemrecht werd verworven. In de steden werden rijkswacht en burgerwachten tegen de stakers ingezet met in totaal dertien doden.
Niet alleen socialisten maar ook progressieve liberalen die “den werkman” genegen waren zochten aansluiting bij de arbeidersklasse.
Beide groepen deelden ook een levensbeschouwelijke visie op de samenleving, de rol van de Kerk en godsdienst en de strikte scheiding van Kerk en Staat. Het kwam dan ook tot een tactisch bondgenootschap tussen socialisten en progressieve liberalen. De Loge La Constance speelde daarin een belangrijke rol.
Na de wetgevende verkiezingen van 1896 waarbij de liberalen slechts twaalf zetels konden behouden, kwam het tot een samenwerkingsverbond met de socialisten. Samen zouden zij ijveren voor het algemeen stemrecht en de evenredige vertegenwoordiging.
De grote verliezers van dit verbond waren de vrouwen. Het bestuur van de BWP (Belgische Werkliedenpartij, voorloper van de sp.a) ging in 1901 akkoord met de eis van de liberalen om het vrouwenstemrecht te laten vallen. Ze waren het erover eens dat vrouwen nog te sterk onder de invloed van de Kerk stonden en dat het vrouwenstemrecht de Katholieke Partij zou versterken. Het zou nog tot 1948 duren vooraleer vrouwen stemrecht kregen.
De spanningen over het AES (Algemeen Enkelvoudig Stemrecht) hervatten in 1902 met meetings en de oproep tot algemene werkstaking. Deze staking kwam begin april spontaan op gang.
Op 8 april 1902 werd door de BWP een voorstel tot grondwetswijziging om het algemeen enkelvoudig stemrecht in te voeren in de Kamer ingediend.
Bij manifestaties vielen op 11 april twee doden in La Louvière, en op 12 april drie doden in Brussel.
Wegens de onlusten en om de gegoede burgerij niet af te stoten, zegden de liberalen het bondgenootschap met de socialisten op. Op 14 april riep de BWP de algemene staking uit, een beslissing die vanuit de basis aan het bestuur van de BWP werd opgelegd. Op 18 april werd het voorstel tot grondwetswijziging in de Kamer verworpen.
In Leuven verliepen de aprilmanifestaties van socialisten, liberalen en daensisten de eerste twee weken zonder incidenten. De Kamerdebatten waren enkele dagen uitgesteld tot 16 april. In de week van die debatten werd de sfeer echter grimmiger en haakten de liberalen en daensisten af zodat de socialisten er alleen voor stonden. Zij kondigden dan betogingen aan vanaf 15 april die zouden doorgaan zolang de Kamerdebatten zouden duren.
Door dat er in het hele land onrust was werden er in Leuven ongeziene veiligheidsmaatregelen genomen.
Meer en meer arbeiders legden het werk neer om deel te nemen aan betogingen. De sfeer werd vijandiger en er sneuvelden talrijke ruiten, voornamelijk van katholieke gebouwen. De burgerwacht stond paraat om de woningen van katholieke mandatarissen te verdedigen.
Het dreigde her en der tot schermutselingen te komen tussen betogers en de burgerwacht. De socialistische voorman Van Langendonck kon in eerste instantie de gemoederen bedaren door de betogers toe te spreken op het Damiaanplein. De betogers weigerden echter om het plein te verlaten na de oproep van Luitenant Vanderstappen van de burgerwacht. De wachtpost en het peloton van de burgerwacht werden overrompeld. Op ander plaatsen in Leuven werden de betogers baldadiger, ze gooiden met stukken verbrijzelde riooldeksels en kasseien.
Via een brandgang naast het Justus Lipsiuscollege probeerde een aantal manifestanten de woning van katholiek volksvertegenwoordiger Frans Schollaert te bereiken. Intussen werden de ruiten van het Sint-Pieters en het Justus Lipsiuscollege ingegooid. De betogers volgden niet langer de ordewoorden van de socialistische voormannen.
Een groep betogers werd door Van Langendock van het Damiaanplein weggelokt. Kapitein Dewit van de burgerwacht vreesde dat er een aanval op de burgerwacht op handen was en stuurde een peloton onder leiding van luitenant Coen naar de Janseniusstraat. De wachtposten dreigden overrompeld te worden en werden tot op 12 meter van het peloton teruggedreven. Luitenant Coen gaf toen het voorbereidend bevel “Apprêtez vos armes!”.
Wat er daarna precies gebeurde zal wel nooit helemaal uitgeklaard worden. Alle protagonisten hebben zo hun eigen relaas van de feiten.
Luitenant Coen oordeelde dat zijn peloton in gevaar was en gaf het bevel tot vuren. Van de veertien mausers die op de massa schoten troffen er dertien raak. Vijf betogers kwamen om, een zesde overleed een dag later aan zijn verwondingen.
Burgemeester Vital Decoster werd op de hoogte gebracht en vorderde daarop de rijkswacht die rond middernacht werd afgelost door een detachement jagers te voet van het leger.
De dagen daarna was Leuven een belegerde stad, maar verdere grote onlusten bleven uit.
De BWP regelde de begrafenis van de slachtoffers en riep op tot kalmte.
Het kwam tot een gerechtelijk onderzoek en een proces. Zowel het onderzoek als het proces werden afgedaan als klassenjustitie.

Het algemeen enkelvoudig stemrecht belandde in de ijskast tot in 1913 toen er weeral een algemene staking werd uitgeroepen. Het werd de “staking van de gekruiste armen” genoemd wegens het vredelievend karakter. Door de toenemende oorlogsdreiging hadden de regering en de politieke partijen evenwel andere katten te geselen.
Na de oorlog, in 1919 was het dan eindelijk zover. Door de constructieve deelname van de BWP aan de regeringen van nationale eenheid en haar inzet tijdens WO I verkregen de socialisten eindelijk het algemeen enkelvoudig stemrecht. Samen met de achturige werkdag en de 48-urige werkweek, een wettelijk minimumloon, pensioen en de afschaffing van het stakingsverbod was een grote stap gezet op de sociale en democratische weg die echter nog lang was.

De weg naar een sociale en democratische samenleving is nog niet af. Haar geschiedenis is in bloed geschreven. Dat belet sommige groepen echter niet om de afbraak in te zetten.
Waakzaamheid is geboden!



Geen zittingen, wel teksten

Omdat alle zittingen van onze Loge De Bokkerijders door het Covid-19-embargo zijn afgelast en omdat het toch al in de pijplijn zat heeft de A.M. een online-krantje - Bokkespoor - gelanceerd.
Deze krant is echter alleen maar voor de leden van onze Werkplaats bedoeld en er verschijnen enkel teksten in van onze leden, behoudens enkele uitzonderingen zoals een gedicht of een lied.
Ook mededelingen welke gewoon:lijk aan het einde van een zitting worden gedaan, worden opgenomen.
Omdat elke auteur het copyright behoudt over zijn eigen teksten, zal ik mijn bescheiden bijdragen aan het Bokkespoor ook hier publiceren, maar telkens ten vroegste een week na de publicatie in Bokkespoor. Het gras moet uiteraard niet voor de voeten van een nieuw initiatief weggemaaid worden. Uiteraard beperk ik mij enkel en alleen tot mijn eigen teksten,.
Er zijn al vier edities verschenen en iedereen vindt het een mooie en leuke nieuwigheid in het leven van onze Werkplaats.